Vonnis 1120

De Arrondissements Regtbank te Assen provincie Drenthe oordeelen in de strafzaken

In de zaak van den Officier bij gemelde regtbank eischen uit krachte der dagvaarding van den 8 juni 1847 tegen Evert Godfried van Londen volgens opgave oud 56 jaren, geboren te Bronkhorst provincie Gelderland, wonende te Avereest provincie Overijssel, van beroep arbeider.

Gehoord den voordragt den zaak door den Officier.

Gehoord de voorlezing van het bevelschrift van verwijzing.

Gehoord de onder eede afgelegde verklaring van den getuige op last van het Openbaar Ministerie verschenen.

Gehoord de opgaven van den beklaagde.

Gehoord en gezien het requisitoir van den Officier, die eischende daartoe dat de beklaagde zal worden veroordeeld tot gevangenzetting voor den tijd van veertien dagen en in de kosten desnoods te overhalen bij lijfdwang, met bevel dat hij daarna naar den bedelaarsgesticht zal worden gebragt.

Gehoord den beklaagde in zijne verdediging door hem zelven. Overwegende dat uit het onderzoek op de teregtzitting van den tienden junij 1800 zevenenveertig naar aanleiding der dagvaarding en het bevelschrift van verwijzing door de erkentenis van den beklaagde en de verklaring van den in de zaak gehoorden getuigen wettig en overtuigend is gebleken dat de beklaagde op den zesden junij 1800 zevenenveertig ten huize der weduwe Dalen te Assen een stuk brood heeft gevraagd.

Overwegende dat deze alzoo wettig bewezene d[..]zaak daar stelt het wanbedrijf van bedelende te zijn gevonden in eene plaats voor weke eene openbare inrigting tot voorkoming van bedelarij in stand is.

Overwegende dat in [..]egen voorschenen en alzoo wettig de schuld van den beklaagde is bewezen.

Overwegende dat mitsdien op den beklaagde moet worden toegepast de straf bij artikel 274 van het Wetboek van Strafregt op het voorschreven wanbedrijf gesteld zoodanig evenwel dat hier in aanmerking kunnen worde genomen de in de strafwet voorkomende verzachtende bepalingen vermits de schade door het wanbedrijf veroorzaakt de som van vijfentwintig franken niet te bovengaat en ten aanzien van hetzelve als voorkomende omstandigheid kan worden beschouwd dat de beklaagde zijne gewone kostwinning niet meer kunnen uitoefenen daardoor in armoedige omstandigheden is geraakt.

Regt doende in naam en [van wege] den Koning.

Verklaart als wettige en overtuigend bewezen den beklaagde schuldig aan het wanbedrijf van bedelende te zijn gevonden in eene plaats voor welke eene openbare inrigting tot voorkoming bedelarijen in stand is geene schade boven de vijfentwintig franken veroorzaakt hebbende en gepleegd onder omstandigheden die hetzelve schijnen te verkleinen door onder voormelde verschoonende omstandigheid en zonder veroorzaking eenen schade bovengemelde som ten tijde en ter plaatse voorschreven om een steek brood te hebben gevraagd.

Gezien artikel 127 en 207 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 274, 463 in '52 van dat van Strafregt welke artikelen voor zooverre hieronder in gevoegd luiden:

Art 274. "Al wie gevonden zal worden te bedelen in eene plaats voor weke eene openbare inrigting tot voorkoming van bedelarij in stand is, zal met drie tot zes maanden gevangenis gestraft na het uiteinde der straf in het bedelaarshuis gebragt worden".

Art 463. "In alle de gevallen waarin de straf van gevangenis bij dit wetboek gesteld wordt, worden de vier scharen gemagtigd om bij aldien het veroorzaakte nadeel geene vijfentwintig franken te boven gaat en bij aldien de omtandigheden het wanbedrijf schijnen te verkeinen de gevangenis zelfs tot beneden de zes dagen en de boete zelfs beneden de zestien franken te verminderen. Zij zullen ook de eene of de andere dezer straffen afzonderlijk mogen [toe]wijzen, zonder dat zij echter in eenig geval beneden de [...] te policie straffen zal zijn."

Veroordeelt mitsdien den alzoo schuldig verklaarden persoon van Evert Godfried van Londen tot eene gevangenisstraf in een huis van Correctie voor den tijd van acht dagen en in de kosten van het geding begroot op de som van twee gulden zesenvijftig en een halve cent, desnoods te verhalen bij lijfdwang; en

Gelast dat de beklaagde na het uiteinde zijnen straf naar een bedelaarsgestigt zal woorden gebragt.

Aldus gewezen door Mr. Westra locopraesidis, Alstorphuis Grevelink en [E.K.] Bertling regters en in dit vonnis in de buitengewone openbare teregtzitting van donderdag den zeventiende junij 1800 zevenenveertig door den president uitgesproken in tegenwoordigheid van opgenoemde regters van den Officier den substituut Griffier en van den beklaagde.

bron akte: Drents Archief, toegang 0106 inventarisnr 4, vonnis 1120 uit het jaar 1847

De akte is zelf getranscribeerd. Minimaal verduidelijkingen in de tekst zijn aangebracht.