Deze pagina bevat alle leuke en minder leuke verhalen over voorouders en verre verwanten. Dergelijke verhalen blijven vaak lang hangen binnen de familie en zullen na verloop van tijd ook mijn voorouders hebben bereikt. Belangrijk genoeg om het weer te reconstrueren of te ontdoen van alle dramatiek en romantiek en terug te brengen tot de feiten.
Zutphens Zilver
1789-1812
In het Stedelijk Museum te Zutphen zijn een theekistje en een mergboor van de hand van Willem Bessem te bezichtigen. Dit ovale theekistje heeft een gefileerde rand rondom het scharnierende deksel en onder aan de voet. Het deksel is verdiept in het midden. Van de hand van Willem van Bessem zijn een pillendoosje en een Breilepel bekend. Beiden in bezit van het Museum Arnhem.
Willem Bessem is geboren te Zutphen in 1756 als zoon van Harmen Bessem en Aleida Catharina Teerink. Hij trouwde daar op 12 juli 1789 met Charlotte Gijsberdina Boeseken. Zijn tweede huwelijk vond plaats te Ruurlo op 1 september 1817 met Maria van Eerten. In 1789–1800 wordt hij vermeld als werkmeester in zilver en als kashouder te Zutphen, waar hij als zodanig vanaf 1787 werkzaam was. In 1807 wordt hij door de landdrost tot keurmeester benoemd. In 1810 wordt hij nogmaals vermeld als kashouder. Willem overlijdt te Zutphen in 1831.
Een held !
1858
Op 5 maart is de vissersschuit van Jan en Jacob Moens op hun tocht van Urk naar Elburg vastgelopen in het ijs. 's Ochtends op 6 maart kwamen ze bij Schokland, doch door 'wind en sneeuwjagt dreven zij af tot onder den Ketel op het Zand' bij Kampen. Toegesnelde schokkers eisen dat de visvangst overboord wordt gezet. Hier geldt de eeuwige strijd tussen schokkers en urkers om de vis. Maar de schokkers bieden uiteindelijk geen hulp. Tegenover landbouwer Prins van het Kampereiland verklaren ze zelfs dat redding niet nodig is, want proviand is er voldoende en er dreigt geen gevaar.
Vijf dagen later worden onder barre omstandigheden de beide vissers Moens en hun knechten alsnog gered door Aalt Jans Prins en zijn knecht Jan Sneeloper (1827-1859).
Bron
Westera, J.M. 1995. Het Overijssels geslacht Westera uit Zalk. Vier eeuwen genealogie en geschiedenis. In eigen beheer uitgegeven via Familie Project Westera. Blz 123 ev.
Een held ?
1943
Tijdens de Tweede Wereldoorlog ontspoort op 26 maart een trein bij de brug over de Vecht tussen Zwolle en Dalfsen. De trein zit vol met Duitse soldaten en natuurlijk wordt gedacht aan een aanslag. Alle instanties starten een onderzoek, variërend van de politie tot de SD. Het is een komen en gaan van ambtenaren en militairen ten Huize van Derk van de Wetering. Derk staat doodsangsten uit en ligt dagen ziek op bed. Derk is geen lieverdje, maar voor dit soort daden heeft hij het lef niet.
Wat blijkt? In de oorlog combineert Derk overdag en 's nachts meerdere baantjes. Deze nacht is hij wisselwachter. Ten tijde van het ongeluk wordt aan de spoorbrug gewerkt en alle treinen worden over één spoor geleid. Door vermoeidheid valt Derk in slaap en vergeet de wissel over te zetten. Vanwege de werkzaamheden loopt de trein met (slechts) lage snelheid uit het spoor en er vallen geen gewonden. Ongelukkigerwijs zit de trein vol met Duitse verlofgangers en daarom wordt de zaak hoog opgenomen. Derk is slechts licht bestraft voor plichtsverzuim.
In je eentje een trein laten ontsporen in oorlogstijd ... Ben je dan een held? Daar is meer voor nodig.
Bron
Mondelinge overlevering
Spoorwegarchief, Utrecht
Gestorven voor het vaderland
1940
Nederland raakt bij de Tweede Wereldoorlog betrokken op 10 mei 1940 als Duitsland binnenvalt. De IJssellinie is snel genomen en in de middag bereiken de Duitse troepen al Wageningen. Op 11 mei begint de slag om de Grebbelinie.
Op 11 mei om 8:00 uur beginnen de Duitsers aan hun beschietingen op de voorposten en de Grebbeberg zelf. De voorposten aan de noordkant bezwijken voor 12:00 uur waarna de Duitsers met een omtrekkende beweging de zuidelijke voorposten in de rug aanvallen. Sergeant Jan Mulder, geboren 12 november 1917 te Bussum en kleinzoon van Jan Mulder, behoort tot de 1e Compagnie van het 3e Bataljon 8e Regiment Infanterie (1-III-8 R.I.) en is gelegen in de voorpostenstrook Zuid-van-de-straatweg. De rode vlek in deze kaart. Uit de verklaring van soldaat Könning:
Sergeant Mulder was onze groepscommandant. Die is gesneuveld. Zaterdagmiddag ca. 14.00 uur zagen we de Duitschers vóór ons naderen. Plusminus na tien minuten stonden ook een man of zeven achter op de stelling [..] Zij schoten in de stelling [..] Ik ben de eenige overlevende [..] en toen de Duitschers weg waren ben ik nog door de stelling gekropen, maar alle soldaten waren dood.
Op 17 mei wordt het stoffelijke overschot van Sergeant Jan Mulder gevonden in de eerste Noordelijke stelling van de Grebbedijk bij de boerderij Middelkoop (de stelling rechtsboven in de rode vlek). Dezelfde dag nog worden ze begraven in het 4e Hollandse graf.
Voor de 46 jarige reserve-Kapitein Richard Antonie Burgemeister (1893-1965), kleinzoon van Karel Hendrik liep de strijd deze eerste meidagen heel wat beter af. Weliswaar is het dorp Ochten geheel kapot geschoten, maar dat was pas in 1944-1945. Richard Antonie is commandant van de 2e compagnie, 1e Bataljon van het 44e Regiment Infanterie. Zijn compagnie ligt tussen de Linge en de Broekdijk, tegenwoordig ter weerszijde van de snelweg A15, afslag 35.
Aan de vooravond van de oorlog kreeg hij in zijn kwartier Café Van Mourik, tegenwoordig Restaurant de Goudreinet (McDonald's), de order dat de strijdvaardigheidsgraad naar niveau 3 ging. Terwijl hij 's ochtends vroeg om half vier nog bezig is de orders uit te voeren vliegen de eerste Duitse vliegtuigen over. Hij weet gelijk dat het oorlog is. Uit het verslag van Richard Antonie: 'Direct na aankomst in de commandopost werd door mij [..] opdracht gegeven, het vuur te openen op laagdalende vliegtuigen [..] met resultaat, binnen enkele uren verschillende vliegtuigen òf brandend omlaag storten òf gedwongen werden noodlandingen te verrichten.'
In de nacht van 10 op 11 mei blijkt de Eldikschen hoek al door Duitsers bezet. Chaos is troef en Nederlandse eenheden zijn bezig geruchten te ontzenuwen en dat leidt tot onnodige verplaatsingen. 'De strijd in de Betuwestelling laat zich [..] typeren als een gevecht tegen twee tegenstanders: de ware vijand en de spookvijand.'
Pas op 13 mei wordt het menens. Bij Ochten vindt er een serieuze Duitse aanval plaats, die succesvol wordt afgeslagen. Als later toch het bevel tot terugtrekking en overgave komt overheerst daarom onbegrip bij het 44e Regiment. Ze kennen de situatie bij de 5 kilometer noordelijker gelegen Grebbenberg nog niet.
Kort na de capitulatie van Duitsland op woensdag 9 mei maakt een zware explosie op de Eems een eind aan het leven van Hendrik Boer, zoon van Jantjen van der Stouwe.
Februari 1944 is hij vanuit Kamp Amersfoort aangewezen voor transport naar Saarbrucken. Dit transport heeft nooit plaats gevonden. Op 15 juni om 04:00 uur wordt hij alsnog op transport gezet naar Wilhelmshaven. Vanuit daar wordt hij tewerkgesteld bij Organisation Todt op het waddeneiland Wangerooge. De omstandigheden zijn hard. De arbeid bestaat uit het bouwen van bunkers en een kustbatterij ter voorkoming van de dagelijkse geallieerde luchtaanvallen op het vaste land.
In april 1945 wordt nog een bommenlast boven het eiland gelost. Onder de onbeschermde dwangarbeiders vallen veel slachtoffers. Spoedig daarop volgt de bevrijding van Noord-Duitsland. Op de Duitse eilanden blijft de situatie echter als vanouds. Bang voor onnodige slachtoffers, hebben de Canadezen geen haast het gezag over deze geïsoleerde eilanden over te nemen. Op het gehavende Wangerooge (6.000 bomkraters zijn er geteld) zoeken de Nederlandse dwangarbeiders een manier om te vertrekken. In de haven ligt een aantal schepen waarmee een groot contingent dwangarbeiders naar Nederland vertrekt.
Eén van de schepen is de 'Joanna'. Op 9 mei om 13:30 uur, in het zicht van Delfzijl, loopt het schip op een zeemijn, met rampzalige gevolgen. Circa veertig personen vinden de dood, waaronder Hendrik Boer. Slechts zes personen overleven de ramp.
Bron
Beukema, H. 1998. Scheepsramp Joanna. Dwangarbeid op Wangerooge, tragedie op de Eems, 38 oorlogsslachtoffers in vredestijd Delfzijl. Uitgeverij Tekst & Advies, Delfzijl.
Op 25 april 1945 stijgen om 14:30 uur vanuit Zuidoost-Engeland 482 bommenwerpers op voor een (de) laatste grote luchtaanval op Duitsland. De vliegtuigen dragen 2.176 ton aan bommen mee. Om 17:00 uur vallen de eerste bommen op Wangerooge. Onder de 273 slachtoffers zijn 121 dwangarbeiders. Van deze laatste hebben er 48 de Nederlandse nationaliteit, waaronder Hendrik Beugelaar. Hij is een zoon van Stijntje Mulder. Via Kamp Amersfoort is hij ook op Wangerooge terecht gekomen.
Twee mannen uit verschillende delen van Nederland in één kwartierstaat, komen in hetzelfde werkkamp terecht. Hebben zij elkaar enig moment in de ogen gekeken of zelfs gesproken? Dat moet haast wel. Ze worden beiden genoemd op de transportlijst van 15 juni 1944. Een transport van Kamp Amersfoort naar Wilhelmshaven met als eindbestemming Wangerooge. Het is een strafkamp voor dwangarbeiders die beschuldigd worden van sabotage, werkweigering of onderduiken. Maar waarom zijn ze opgepakt?
Hendrik Boer zit bij familie ondergedoken in de Mastenbroekerpolder. In december 1943 is hij met de fiets onderweg voor een boodschap. Bij een controle, waarschijnlijk aan de provinciale weg bij Bergklooster te Zwolle, wordt hij gearresteerd en overgebracht naar Kamp Amersfoort.
Hendrik Beugelaar woont in Bussum en verleent hulp bij het doorleveren van distributiezegels en valse persoonsbewijzen aan onderduikers. In Bussum zijn liefst tien grote en kleine verzetsgroepen actief, maar Hendrik maakt hiervan geen deel uit volgens de archieven. Op min of meer individuele wijze pleegt hij verzet en blijft waarschijnlijk daardoor lange tijd uit beeld. Door verraad wordt hij op 4 mei 1944 opgepakt en overgebracht naar het Gestapo hoofdkwartier aan de Euterpestraat te Amsterdam. Een locatie die bekend staat om zware verhoor- en martelpraktijken. Tot 30 mei 1944 heeft Hendrik hier gezeten en zijn vrouw meldt dat hij in die periode, eufemistisch gezegd, 'zwaar ziek' is geweest. Na Amsterdam komt hij terecht in Kamp Amersfoort.
Hoe het met Hendrik Boer en Hendrik Beugelaar is afgelopen, heeft u hierboven kunnen lezen.
Oral history
Oral history is een globaal geheugen zonder plaats voor details. Vaak veranderen details in de tijd. Afgezien van de hoofdlijn, is dit collectieve geheugen niet erg betrouwbaar. Jammer is dat ook officiële websites ruimte geven aan 'verbuigingen' van de geschiedenis. Dit is wat wij weten en de archieven ondersteunen dit.
In 1928 wordt Hendrik Beugelaar geschikt geacht voor militaire dienst, maar wordt buitengewoon dienstlichtig verklaard omdat hij kostwinner voor zijn gezin is. Daarmee heeft hij niet zijn burgerplicht proberen te ontlopen, want daaraan heeft hij tijdens de 2e Wereldoorlog ruimschoots voldaan. Nadien ijvert zijn vrouw voor erkenning van de daden van haar man. In 1983 is Hendrik postuum geëerd met het verzetsherdenkingskruis.
Over Hendrik Boer maken websites als oorlogsgravenstichting.nl en stolpersteine-kampen.nl melding dat hij lid zou zijn geweest van het verzet. Natuurlijk is het mogelijk, maar dat heeft hij dan goed verborgen weten te houden, want in de archieven is hierover niets te vinden. Als overlevering binnen mijn familie is slechts bekend dat hij is opgepakt vanwege zich onttrekken aan de arbeitseinzats.
Over Aart Schilder hebben we het nog niet gehad. Hij is een kleinzoon van Jantje van der Stouwe. Volgens stolpersteine-kampen.nl is hij bij een woordenwisseling neergeschoten door een lid van de Hitler-Jugend. Onze interpretatie van de archiefstukken is dat hij op 26 januari 1945 bij Berlijn-Charlottenburg in de trein door een verdwaalde kogel (van buiten de trein) in de buik is geraakt. Aart is uiteindelijk aan interne bloedingen overleden.
Dienen onder Napoleon
1811 - 1813
Met de invoering van de dienstplicht roept Napoleon elke nieuwe lichting rekruten op vanaf hun 20e levensjaar. Jongemannen uit verschillende delen van mijn stamboom leveren verplicht hun aandeel.
In 1809 komt Hendrik in aanmerking voor de dienstplicht, maar hij wordt pas in 1811 daadwerkelijk opgeroepen. Met stamboeknummer 3361 komt hij terecht in het 124e Regiment Infanterie van Linie, 5e bataljon, 1e compagnie. Een Nederlands regiment met als standplaats Abbéville in Noord-Frankrijk. Hij komt op 6 november 1811 aan in de kazerne. Waarschijnlijk begint hier slechts zijn training, want al op 12 januari 1812 wordt hij overgeplaatst naar het honderd kilometer verderop gelegen 9e Regiment te Voet met als standplaats Douai (Dowaai) op de grens met het huidige België.
Hendrik heeft deelgenomen aan de oorlog tegen Rusland. De laatste brief aan zijn ouders is afkomstig 'van de kusten van de Oostzee, den boorden van de Elbe aan het begin van de oorlog' (Van de Wetering, 2001, blz 184). Eind 1814 wordt Hendrik door de burgemeester van Wilsum als vermist opgegeven.
Probleem is dat de Elbe niet in de Oostzee uitmondt, maar bij Hamburg in de Noordzee. De onbekende datum en de tegenstrijdige locatiebeschrijving, maakt dat de brief op drie momenten kan zijn geschreven.
De meest waarschijnlijke optie is dat Hendrik de brief aan zijn ouders schreef eind juni. Op 12 juni begint Napoleon aan de mars naar Moskou en op 13 augustus trekt hij 2800 kilometer verder de Dnepr over. De Elbe is op ongeveer een derde van deze afstand gelegen (eind juni dus). Daarna volgt een lange tocht en verschillende veldslagen. Mocht Hendrik dit overleven, dan had hij omstreeks 14 september (Napoleon trekt dan Moskou binnen) een nieuwe brief aan zijn ouders kunnen schrijven.
Een tweede optie is dat Hendrik december 1812 in Koningsbergen aan de Oostzee de brief aan zijn ouders schreef. Van zijn regiment is hij dan één van de weinige overlevenden van de barre terugtocht via Vilnius naar het huidige Kaliningrad, destijds Pruisisch grondbezit en een veilig vluchtoord.
Hoe onwaarschijnlijk, maar een derde optie is mogelijk. Als Hendrik de oorlog tegen Rusland heeft overleefd, dan kan hij een jaar later in oktober 1813 bij Leipzig, ook dicht bij de Elbe gelegen, vlak voor de veldslag de brief hebben geschreven.
De eerste optie is de meest waarschijnlijke, met als conclusie dat Hendrik onderweg is overleden en nooit Moskou heeft bereikt.
Otto Essink
Otto Ensink is geboren 13 oktober 1784 te Kampen en schoonzoon van Harmen Tiemens Prins. In het Franse archief is te lezen dat hij op 11 april 1811 arriveert bij het 124e Regiment Infanterie van Linie. Vergelijkbaar aan Hendrik Frijlink is hij in Abbéville terecht gekomen. Als fuselier wordt hij ingedeeld bij het 2e bataljon, 1e compagnie. Van overplaatsing is niets bekend, maar in het stamboek staat genoteerd dat hij in 1813 is gedeserteerd. Een exacte datum is onbekend.
Ons inziens betekent het dat Otto met het 124e Regiment in 1812 is afgemarcheerd naar Rusland maar zich onderweg heeft bedacht en linksaf is geslagen. Hij is al meer dan 1½ jaar van huis, heeft ondertussen de geboorte van zijn zoon gemist en zou nu zijn leven moeten riskeren in het verre Rusland. Otto weet zich te drukken en keert terug naar Kampen. Hoe wij dat zo zeker weten? Op 2 juli 1813 ziet dochter Hendrika in Kampen het levenslicht. Als Napoleon 9 maanden eerder, in oktober 1812, aan zijn terugtocht uit het koude Moskou begint, deelt Otto in Kampen het warme bed met zijn vrouw.
Otto zal beducht geweest zijn voor eventuele represailles, want in de geboorteakte van dochterlief staat braaf dat hij 'in dienst is als militair te lande' en dat daarom de vroedvrouw aangifte doet. Met andere woorden, al die tijd is Otto wel in Kampen, maar hij doet voorkomen van niet.
In de Franse administratie kwamen gesneuvelden en vermisten nogal eens terecht als deserteur. In het geval van Otto was hij het dus ook echt. Een wijs besluit, want tijdens de terugtocht uit Rusland zou het hele 124e regiment door Napoleon worden opgeofferd bij de rivier Berezina.
Egbert Boers
Egbert Boers is met stamboeknummer 2031 bij het 11e Regiment Huzaren. Helaas is het stamboek nog niet gedigitaliseerd door het Service Historique de la Défense. Daarom weten we niet veel over Egbert. Omdat hij oktober 1789 is geboren zal hij waarschijnlijk al snel na invoering van de dienstplicht zijn opgeroepen. Wanneer hij in de kazerne van Arras is gearriveerd is dus onbekend. Overplaatsing na enig moment is mogelijk, maar gelijkertijd komen we hem bij het Nederlands Instituut voor Militaire Historie niet in andere stamboeken tegen. Waarschijnlijk is hij bij het 11e gebleven.
Het 11e Regiment was onderdeel van de hoofdmacht tijdens de Russische veldtocht in 1812 (Moskou, Krasnoi en Berezina) en de slagen om Leipzig en Hanua in 1813. Slechts 40 man zouden de terugtocht uit Rusland hebben overleefd. Of Egbert daartoe ook gerekend moet worden is niet bekend. Voor het zelfde geld was hij al eerder gedeserteerd. Feit is dat hij in 1827 huwt en daarna drie kinderen krijgt.
De huzaren waren belangrijk voor verkenningen en het overbrengen van berichten. Ook waren ze regelmatig actief achter de vijandige linies. Op internet is meer te vinden over de krijgsverrichtingen van dit regiment.
Gerrit Klinkenkamp
Gerrit Klinkenkamp is geboren op 24 mei 1789 te Bathmen als zoon van Derksken Jansen Ilsink. Bekend is dat hij als fuselier is ingedeeld in de 4e compaginie van het 87e cohort met als standplaats Groningen. Wanneer hij daar aankomt is onbekend, maar zijn carière is van korte duur. Op 15 november 1812 overlijdt Gerrit in het militair hospitaal te Groningen. Het hospitaal was gelegen achter de Martinikerk, nog altijd een mooi stukje binnenstad.
Cornelis Alblas
Geboren 8 april 1790 te Schoonhoven komt Cornelis Alblas in 1810 in aanmerking voor de dienstplicht. Uiteindelijk wordt hij pas in 1812 opgeroepen en komt hij met stamboeknummer 4286 bij het 123e Regiment van Linie. Op 20 april 1812 arriveert hij op zijn standplaats Sint-Omaars in Noord-Frankrijk. Hij is onder gelijken, want het 123e is een Hollands regiment. Cornelis ontvangt hier zijn training en op 12 augustus wordt hij ingedeeld bij het 2e Regiment de la Mediteranee, 1e bataljon, 1e compaginie met stamboeknummer 7817.
In 1811 had dit regiment zijn thuisbasis op Corsica en Elba. Van 1805 tot 1814 maakt Noord-Italië als vazalstaat onderdeel uit van Frankrijk waarbij Napoleon zelf als Koning de macht had. Maar de strijd tegen Spanje heeft Napoleon nooit helemaal kunnen winnen en vraagt continue rekruten. Mogelijk is Cornelis in Italië of Spanje ingezet.
Van Cornelis weten we verder niets, wat het waarschijnlijk maakt dat hij in diensttijd is overleden of aldaar een vrouw heeft getrouwd.
Cornelis Tisper, Wouter Mulder en Hendrik de Bruijn
Gezien zijn leeftijd zal Cornelis Tisper, geboren 11 september 1791 te IJsselstein, in 1811 zijn opgeroepen. Hij komt met stamboeknummer 1141 in het 3e cohort terecht. Wouter Mulder, geboren 1 november 1791 te Epe, is familie van Aart Florens. Wouter komt met stamboeknummer 1087 terecht in het 88e cohort. Hendrik de Bruin, geboren 20 december 1789 te Langerak, is een kleinkind van Zwaantje van der Pijl en komt eveneens in het 88e cohort terecht.
Beide cohorten hebben als standplaats Amsterdam en zijn verantwoordelijk voor de kustverdediging. Napoleon vreest net als in 1809 een Engelse invasie op de Nederlandse kust. Beide cohorten is beloofd dat ze niet actief worden ingezet bij gevechtshandelingen. Maar toen Napoleon na de veldtocht tegen Rusland dringend behoefte had aan soldaten, verzochten in februari 1813 hoge officieren uit het cohort zelf om alsnog ingezet te worden. Overigens bestaat het idee dat Napoleon zelf om dit verzoek heeft gevraagd en het dus niet zo vrijwillig was als hij wilde doen laten geloven.
Zo zouden alle drie op 'vrijwillige' basis zijn opgegaan in het 146e Regiment. Van dit regiment zijn geen stamboeken bewaard gebleven. Bekend is dat het regiment in de loop van 1813 heeft deelgenomen aan de Saksische oorlog. Van Hendrik weten we niets en het is mogelijk dat hij bij één van de veldslagen in Duitsland is omgekomen. Als Wouter al heeft deelgenomen, dan heeft hij het overleefd, want hij huwt in 1821.
Herman Houtvester
Herman Houtvester is geboren 8 maart 1792 te Eemnes en een zoon van Teunis Houtvester. In 1812 komt hij in aanmerking voor de dienstplicht, maar hij wordt pas in 1813 opgeroepen. Op 17 april komt hij in Brugge aan in de kazerne van het 131e Regiment Infanterie van Linie met stamboeknummer 12956. Na een maand training is hij mogelijk begin juni naar het front in Duitsland gezonden, waar op dat moment een tijdelijke wapenstilstand heerst. Van Herman weten we verder niets en het is waarschijnlijk dat hij het leven heeft gelaten in de Saksische oorlog bij één van de veldslagen bij Gross-Beeren (augustus), Denewitz (september), Leipzig (oktober) of Hanau (oktober).
In 1812 was Napoleon niet volledig verslagen in Rusland. De enorme verliezen waren een gevolg van honger, koude en ziektes, niet door verloren veldslagen. De veldtocht maakte duidelijk dat hij niet onkwetsbaar was. Duitsland kwam daarom in opstand tegen de Franse overheersing. In 1813 verzamelde Napoleon een leger van Fransen en geallieerden voor een nieuwe veldtocht tegen Duitsland. Hij zegevierde in de veldslag bij Lützen op 2 mei en bij Bautzen op 20 mei. Bij de zeer grote en bloedige Slag bij Leipzig van 16-19 oktober werd hij verslagen. De troepen van Napoleon die de Russische veldtocht hadden overleefd, waren sterk verzwakt. De in allerijl opgetrommelde nieuwe soldaten waren jong en onervaren. De doden en gewonden konden niet worden verzorgd, geborgen of begraven waardoor na de slag in en om Leipzig tyfus en cholera uitbrak. Deze verloren veldslag leidt tot de verbanning van Napoleon naar Elba. In november trekken de Franse troepen zich langzaamaan uit Nederland weg, veelal verjaagd door een rond trekkend leger van Kozakken.Bron
Hendrik Eilander, geboren 16 februari 1792, is een zoon uit het derde huwelijk van Theunis Eilander. Hij is ingedeeld bij het 19e Regiment Infanterie met stamboeknummer 13190. Op 15 april 1813 bereikt hij de kazerne, vermoedelijk in Douai, Noord-Frankrijk. Hij heeft deelgenomen aan de oorlog in Duitsland, want oktober 1813 wordt hij krijgsgevangen gemaakt. Dat moet tijdens of aan de vooravond van de Slag om Leipzig zijn geweest, waaraan het 19e regiment deelnam.
Jan Ruitenberg en Ernst van der Vlist
Jan Jans Ruitenberg, zoon van Matje van 't Oever, geboren op 17 november 1793 te Zalk, is in 1813 aan de beurt. Met stamboeknummer 13563 wordt hij ingedeeld bij het 70e Regiment Infanterie van Linie. Op 19 augustus arriveert hij in de kazerne en zal medio september naar het front zijn gezonden. Het 70e Regiment heeft deelgenomen aan de veldslag bij Leipzig (oktober). Over Jan Jans is verder niets te vinden en vermoedelijk is hij in Duitsland overleden.
Ernst van der Vlist is geboren 19 januari 1793 te Jaarsveld. Met het lage lotings nummer 25 in het kanton IJsselstein, wordt hij direct opgeroepen voor militaire dienst. Op 28 augustus 1813 bereikt hij de kazerne van het 8e Regiment Infanterie van Linie. Net als anderen ontvangt hij zijn training en wordt direct daarna op 13 september overgeplaatst. Het 142e Regiment van Linie, 1e bataljon, 3e compagnie is ingezet bij de slag om Hanau (oktober). Misschien ontving Ernst zijn training te laat om nog actief aan een veldslag deel te nemen of heeft hij de oorlog gewoon overleefd. Ernst huwt in 1820 en krijgt nadien meerdere kinderen.
Jan Tisper
Jan Tisper, geboren 12 februari 1790 te Jaarsveld. Gezien deze datum kan hij al in 1810 zijn opgeroepen. Zijn naam komt niet voor in de Franse stamboeken. Toch heeft hij gediend bij het 83e cohort en bij het 124e Regiment. Op enig moment is Jan overgegaan naar het Nederlandse 5e Regiment Oost-Indische Infanterie. In dat stamboek is te lezen dat hij in 1812 en 1813 heeft gevochten in Duitsland.
Ik denk dat er sprake is van een schrijffout en dat het 3e of 88e cohort werd bedoeld. Of misschien wel het 3e Regiment. Dat regiment uit de Bataafse tijd stond aan de basis van het 124e Napoleontische regiment. In dat geval is Jan dus nooit overgeplaatst.
Wanneer Jan is opgeroepen is onbekend, maar als dat echt tussen 1810-1812 was, dan is Jan bij het 124e Regiment op miraculeuze wijze ontsnapt aan een welhaast onvermijdelijke dood bij de Berezina in 1812. In 1814 blijkt hij getrouwd en in Nederlandse krijgsdienst. Maar misschien was zijn ontsnapping aan de dood niet zo miraculeus als verondersteld. Veel soldaten in Franse dienst werden krijgsgevangen gemaakt en vervolgens gedwongen om tegen Napoleon te vechten. Zo kan Jan later weer in Nederlandse dienst terecht zijn gekomen.
Omdat het stamboek van het 5e Regt ook nog vermeldt dat Jan al soldaat is in Nederlandse krijgsdienst vanaf 8 oktober 1814 en dat hij 9 maanden bij het 7e Bataljon van Linie heeft gediend, moet de vorige alinea deels waar zijn. Het 7e Bataljon is opgericht in de zomer van 1814 en Jan is, al dan niet na krijgsgevangenschap (of overlopen), in oktober daaraan toegevoegd. Als onderdeel van de Brigade Bijlandt zal het 7e negen maanden later op 16 juni 1815 bij Quatre Bras de opmars van de Fransen stuiten en bij Waterloo op 18 juni 1815 tijd winnen opdat de Engelsen de Franse aanval definitief konden afslaan.
Na de overwinning op Napoleon probeert Nederland de macht in de koloniën weer te herstellen. Daartoe worden soldaten van het 5e Regiment Oost-Indische Infanterie op transport gezet richting Java wat bekend staat als de '1e Expeditie'. De expeditie had tot taak de koloniën van de Engelsen overgedragen te krijgen.
De vloot vertrekt 'onder gunstige wind en stijve koelte' op 29 oktober uit Texel en bestaat uit de oorlogsschepen Admiraal Evertzen, Amsterdam, Braband, Admiraal de Ruiter, het Fregat Maria van Reigersbergen, de korvet Iris en de brik Spion. Bij uitvaren geraken de Braband en de Maria Reigersbertgen aan de grond in 'het Gat', maar kunnen hun reis vervolgen. Wegens lekkage loopt de Iris op de 30e de haven van Dover binnen. Een dag later kampen de Braband en de Maria Reigersbergen ook met lekkage en lopen respectievelijk de havens van Portsmouth en Falmouth binnen. Het restant van het eskader passeert 1 november het Kanaal, op 8 november Madera en op 1 februari 1816 bereiken ze De Kaap. Op de 15e vertrekken ze weer. De Amsterdam is achterop geraakt en bereikt eind februari pas De Kaap, maar zal spoedig volgen. De schepen bereiken Batavia op 27 april (Evertzen en Spion), 10 mei (Iris), 12 mei (Amsterdam) en 21 mei (De Ruijter). Op 11 juni is 'de kolonie door het Engelsche Gouvernement aan het Hollandsche overgegeven' en op 25 juni blijken alle troepen ontscheept.
Schijnbaar heeft de Iris zijn reis toch kunnen vervolgen. Maar de Braband is na reparatie op de werf van Portsmouth in februari 1816 toch onbekwaam gekeurd, waarna de toepen met de Prins alsnog naar Java worden gebracht.
Jan Tisper heeft op één van genoemde schepen gezeten, maar onbekend is welk. In het stamboek wordt bij hem ook Braband genoemd en daarmee zou zo maar eens het schip bedoeld kunnen worden. Vermoedelijk niet.
Voor de rest is Jan een geest, waarvan alleen via het stamboek blijkt dat hij bestaan heeft. Zijn doopakte van 1790 in Jaarsveld bestaat niet, zijn huwelijk met Johanna Roef (vermoedelijk in Jaarsveld) is niet gevonden, er zijn geen kinderen van hem bekend en ook zijn overlijden (al dan niet in Indië) is onbekend. De Burgerlijke Stand die Napoleon zo juist had ingevoerd functioneerde dus nog niet optimaal.
Bron
Nederlandsche staatscourant (1 november 1815, 7 november 1815, 11 november 1815)
Rotterdamsche courant (7 november 1815, 27 februari 1816)
Dagblad der provincie Noord-Braband (3 november 1815, 19 november 1816)
Opregte Haarlemsche Courant (11 november 1815)
's Gravenhaagsche courant (25 maart 1816, 18 oktober 1816)
Als of er geen einde kwam aan de veldslagen van Napoleon, zo lijkt er ook geen einde te komen aan de mannen die zijn opgeroepen. Van deze drie mannen weten we helaas niets omdat de stamboeken door het Service Historique de la Défense nog niet zijn gedigitaliseerd.
Aalbert Maaslant staat per abuis als Maaskant bekend. Gezien zijn leeftijd zal hij in 1810 of 1811 zijn opgeroepen. Hij is ingedeeld bij het 9e Regiment Chevaux Ligere (cavalerie). Als Aalbert niet wordt overgeplaatst en het 9e volgt dan kan hij als observatiekorps in Hamburg (1811) zijn geweest en bij de veldslagen van Vitebsk, Ostrowno, Moskowa en Berezina (alle 1812), Mockern of Kulm (beiden 1813).
Jan van Limbeek, zoon van Jacob Jans van Limbeek is ingedeeld bij het 3e cohort. Dit cohort is later opgegaan in het 146e Regiment. Als Jan al aan enige veldslag deelneemt, dan overleeft hij dit, want hij zal later Barbara Bodeé huwen.
Jan Hendrik van Zutphen, schoonzoon van Annigje Borst ingedeeld bij het 3e cohort en later bij het 12e Regiment waar hij op 18 oktober 1813 arriveert. Als Jan Hendrik al aan enige veldslag deelneemt, dan overleeft hij dit, want in 1816 huwt hij.
Bron
Hoogenraad, P.D. 2012. Bloedbelasting. De conscriptie in het departement Zuyderzee (1810-1813). Masterscriptie. Universiteit van Amsterdam.
Onder de titel 'Er was eens een ridder in Oene' in Ambt Epe (1980, nr 51) een leuk verhaal over Lulof Riphagen, achterkleinkind van Luloff Roeloffs Riphagen. Een dagloner die het tot ridder schopt.
Lulof is fusilier bij het 5e bataljon Nationale Militie, het Gelderse bataljon. Dit bataljon staat zijn mannetje tijdens de slag bij Quatre Bras (16 juni) en de slag bij Waterloo (18 juni). Tegen de orders van Generaal Wellington in, nemen de plaatselijke generaals andere beslissingen en winnen daarmee de oorlog. Het Gelders Bataljon, onder aanvoering van de Prins van Oranje, vangt de zwaarste klappen op en leidt enorme verliezen.
Vanwege zijn onderscheidend optreden draagt Luitenant Generaal De Perponcher nadien Lulof voor een onderscheiding voor. Bij Koninklijk Besluit van 11 augustus 1815 wordt Lulof benoemd tot Ridder in de Militaire Willems Orde, 4e klasse. Ook krijgt hij een verhoging van zijn soldij. Het heeft hem niet rijk gemaakt want in 1821, bij de geboorte van zijn eerste kind, wordt hij weer dagloner genoemd. Alle details moet u zelf lezen in het verhaal van Terwel.
Evert Godevrid
Sergeant Evert Godevrid van London komt in aanmerking voor een Waterloo Gratificatie van fl. 217,92 en een halve cent. Of hij dit ook heeft ontvangen is niet bekend, want op 27 september 1817 wordt het uitgekeerd aan de Raad van Amsterdam. Wel is duidelijk dat Evert heeft gediend in het Bataljon Infanterie Nationale Militie No. 4. Later is dit opgegaan in het Zevende Regiment Infanterie. In de stamboeken van dat regiment komen we Evert tegen onder nummer 2114. Het signalement luidt 5 voet, 9 duim en 2 steek, ofwel 1,77 meter. Voor die tijd vrij lang.
Hoewel in eerste instantie vrijgesteld is Evert op 18 maart 1814 in dienst getreden als sergeant, op 27 maart al gepromoveerd tot sergeant-majoor, maar op 11 oktober 1814 toch weer sergeant. In vredestijd, op 16 februari 1818, wordt hij kortstondig vermist, maar dezelfde dag weer terug gemeld. In de acte is het deel als krijgsgevangene interessant, maar helaas (nog) niet goed in de tijd te plaatsen.
Bekend is dat het bataljon infanterie, nationale militie no. 4 onder bevel staat van Baron Van Heeckeren van Molecaten. Tijdens de slag bij Waterloo op 18 juni 1815 maakt dit bataljon deel uit van 'de Brigade Detmers en onderneemt een stormmars met gevelde bajonet tegen de Fransche garde'. De brigade bestaat uit 6 bataljons die in gesloten colonne oprukken. De verliezen waren aanzienlijk en lagen tussen de 10% en 20% aan doden en gewonden.
De gratificatie heeft Evert, net als Lulof, niet rijk gemaakt. In 1822 huwt Evert in Aalten, als commies derde klasse. Al snel treedt verval in want vanaf 1828 heeft hij allerlei kleine baantjes in de omgeving van Avereest. Op 26 juni 1847 wordt hij ingeschreven op de Ommerschans en een maand later, op 27 juli sterft hij aldaar als kolonist.
Evert komt uit een gegoede familie, maar dat hij aan de bedelstaf raakt begint misschien al bij zijn opa Telleman van London. Daar is ook te lezen waarom Evert op de Ommerschans terecht komt 'In 1847 wordt hij in Assen betrapt op bedelen: hij vraagt er de weduwe Dalen om een stuk brood. Dat wordt bestraft met acht dagen gevangenisstraf en daarna plaatsing in een bedelaarsgesticht'.
>> Zie ook Leven in zonde waarin het leven van zijn vrouw en dochter worden toegelicht.
Onder leiding van eerste luitenant Willem Ulrich Huguenin worden militair-topografische kaarten gemaakt voor Noord-Nederland. Bij het maken van de kaarten is aandacht besteed aan twee aspecten:
Strategische objecten. Militair strategische objecten die actief verdedigd moeten worden of passief bijdragen aan de verdediging.
Navigatie. Uit de verte herkenbare objecten ten behoeve van orientatie. Te denken valt aan kerktorens.
De sluis van Kars Roelofs van der Stouwe, gelegen bij Kamper Nieuwstad, komt prominent voor op de kaart van Huguenin. In Nederland was het ten tijde van oorlog gebruikelijk om land onder water te zetten. Een passieve verdediging die de vijand dwingt een omweg te maken of een andere aanvalsstrategie te kiezen. Vanwege deze verdedigingsstrategie is waarschijnlijk de sluis op de kaart opgenomen. Door het graven van het Nieuwe Kanaal werd de monding van de Gelderse Gracht verlegd. In 1825 is de Kars Roelofs sluis vervangen door de verderop gelegen "Noorder Merk-sluis".
Door verandering van tactieken en technieken in oorlogvoering komt de sluis op latere topografische kaarten niet voor. Toch wordt innundatie ook in WOII nog toegepast. Zo wordt door de Duitsers in 1944 de verderop gelegen Polder Mastenbroek nog onder water gezet.
Papiermakers. Oud ontmoet nieuw.
1700
Rond 1700 bestaat een bloeiende papierindustrie langs de Veluwezoom. De regio leent zich hiervoor goed door de aanwezigheid van hout, schoon en stromend water.
Jan Willems van Dieren en Berend Jurriaans van der Beek zijn beiden papiermaker bij Heerde. Hun kinderen trouwen met elkaar en nadien zullen nog twee generaties papiermaker zijn. Zij bezitten meerdere watermolens en hebben rechten op de achterliggende beken.
Jaarlijks bladafval van bomen hindert de doorstroming van beken en dus de aandrijving van de watermolens. Mijn voorouders moeten geregeld de beken hebben geschoond. Tegenwoordig is de functie voor watermolens vervallen en worden beken niet meer geschoond. De Beekprik, een zeldzame vis, wordt daardoor bedreigd. Op onderstaande foto is mijn broer voor de Stichting tot Behoud van de Veluwse Sprengen en Beken bezig het bladafval te verwijderen. Hij doet het werk met de hand, net als mijn voorouders deden. Alleen het doel is anders. Toeval wil dat hij op de foto werkt in een beek waar vroeger ook familieleden van afhankelijk waren.
Ook op watermolens bij Vaassen, Wenum Wiessel, Apeldoorn, Loenen, Velp, Rozendaal en Ermelo zijn familieleden van mij werkzaam als papiermaker of als knecht.
Jan Willems van Dieren, eigenaar en papiermaker op de Nieuwe Molen op Steensvoort (1694-1719) in Heerde.
Sebush Berends van der Beek, zoon van de bovenin genoemde Berent Jurriaens. Hij huwt Willempje Jans, dochter van de eveneens bovenin genoemde Jan Willems van Dieren. Sebusch is pachter en papiermaker van de Nieuwe molen op Vosbergen (1699-1712), eigenaar en papiermaker van de Onderste Molen II (1715-1729) en medeeigenaar van de Veense papiermolen (1720-1737). Door zijn huwelijk met Willempje wordt hij medeeigenaar van de Nieuwe molen op Steensvoort (1729-1736). Alle molens staan bij Heerde. Na zijn overlijden volgt een inventarisatie van de gerede en ongerede goederen in verband met de boedelscheiding. Een indrukwekkende lijst van gebruiksvoorwerpen en sierraden volgt.
Het is duidelijk dat velen, zeer velen, een minder uitgebreide inboedel hadden. Sebus van der Beek kon het echter goed doen. Hierop wijzen bijvoorbeeld niet alleen de uitgebreide garderobe van zijn vrouw, maar ook de nu zo eenvoudige gebruiksvoorwerpen als een koffie- en theepot en koffiekopjes. Koffie en thee waren in het begin van de 18e eeuw nog een luxe op het platteland.Bron
Bosch, Mr. H.G. ea 1976. Heerde, Historisch gezien. Heerder historische vereniging.
Arend van der Beek, mede eigenaar van de Kleine molen op Steensvoort (1736-1768?) en de Onderste Molen II (1729-1742) te Heerde. Arend is een zoon van Sebush Berends van der Beek.
Jurriaen van der Beek, beheerder en papiermaker op de Nieuwe Molen op Steensvoort (1736-1762) en de Onderste Molen II (1742-1753) in Heerde. Jurriaen is een zoon van bovengenoemde Sebush.
Jan Driessen van Emst, gehuwd met Margrietje Berends van der Beek, zus van Sebush Berends van der Beek. Jan Driessen is eigenaar en papiermaker van Onderste molen I (1710-1721) in de Horsthoek te Heerde.
Maria Hendriks Koller, gehuwd met Aaldert van der Beek, achterkleinkind van Sebush Berends van der Beek. Beiden zijn werkzaam op de Dijkgraafsmolen (±1839) te Wenum. Mijn ouders zijn niet verwant aan elkaar, maar bij het echtpaar Maria en Aaldert komen beide takken toch even bij elkaar. Een nazaat uit de tak van Van Asselt huwt een nazaat uit de tak Boers.
Aart Florens, gehuwd met Aaltje Heimens van der Beek. Eveneens werkzaam op de Dijkgraafsmolen (±1798). Voor zover bekend is Aaltje geen familie van Sebusch Berends.
Jan Willems Cortenbrink, gehuwd met Aaltje Collert. Medeeigenaar van Tiemensmolen II (1740-1747) te Ugchelen (Apeldoorn). Aaltje is familie van de hierboven genoemde Maria.
Hendrik Thonis van Velthuijsen gehuwd met Petertien Jansen, papiermaker en eigenaar van papiermolen Het Hul (1680-1720) aan de Orderbeek in Apeldoorn.
Mariken Hendriks, dochter van de bovengenoemde Hendrik Thonis van Velthuijsen. Zij erft 1/8 deel van de molen Het Hul. Zij is gehuwd met Lammert Jurriens Ritbroek, pachter van de Achterste Molen II (1726-1749) te Loenen. Hij wordt ook papiermaker genoemd op de papiermolen Het Slop I aan de Grift te Apeldoorn.
Aart Derks Labots, gehuwd met Jentjen Gerrits Vorstelman. Aart is pachter van de Molen aan de Kerklaan (1850-±1876) te Velp.
Gerrit Aert Martens Schut, gehuwd met Geertje Gerrits Vorstelman, zus van bovengenoemde Jentjen Gerrits. Gerrit Aert is pachter van papiermolen Het Horstje te Velp (1729-1771).
Grietje Jacobs Vorstelman, tante van bovengenoemde Jentjen en Geertje. Grietje is gehuwd met Jurriaan Bloemkolk. Samen zijn zij pachter van de papiermolens Bloemkolksmolen (1715-1738) te Vaassen, Molen bij de Oosterhof (1715-1749) te Vaassen en de Strobroeksmolen (1735-1746) te Apeldoorn.
De oudste zoon van Adriana Dries van Emst, zus van papiermaker Jan Dries van Emst is voorbestemd om ook papiermaker te worden. Deze zoon, Andries Waller, bouwt in 1718 met geleend geld een papiermolen in Elburg. Hij maakt vele soorten papier, maar waarschijnlijk niet de beste, want door schulden en ruzie verbreekt hij in 1723 de samenwerking met zijn neef en tussenhandelaar Haack. Hij stuurt voortaan zijn papier aan de Amsterdamse factor Jurrien van der Beeck, de zwager van Jan Dries van Emst.
De betekenis van wetering is watergang, een brede veelal gegraven waterloop. Synoniemen zijn grift, sloot, tocht, kanaal, vaart. Deze begrippen worden regionaal gebruikt om waterlopen van bepaalde afmeting, functie en oorsprong aan te duiden. Het Meertens Instituut beschouwt de familienaam Van de Wetering als adresnaam. Dat wil zeggen dat de familienaam is afgeleid van een aardrijkskundige naam.
Op basis van de topografische kaart en de stratenatlas is geturft waar de naam Wetering wordt gebruikt. De volgende categorieën zijn onderscheiden: dorpen, wegen, polders en watergangen. Hieruit is af te leiden dat de naam wetering in aardrijkskundige zin gebruikt wordt in de provincies Overijssel, Gelderland, Utrecht en Zuid-Holland.
Verondersteld mag worden dat de familienaam Wetering de aardrijkskundige naam volgt en in dezelfde provincies dus ook hogere aantallen laten zien. Dat is niet waar! In het hoofdstuk Kernnamen is te zien dat de familienaam Van de Wetering in de IJsseldelta van Overijssel wel de aardrijkskundige naam volgt. De afwezigheid van de familienaam in Zuid-Holland en Utrecht is opvallend, terwijl juist hier een groot aantal weteringen in aardrijkskundige zin te vinden zijn. Daar staat tegenover dat het veelvuldig voorkomen van de familienaam in Noord-Brabant nauwelijks is te verklaren met het voorkomen van het geringe aantal weteringen in aardrijkskundige zin.
De familienaam "van de Wetering" geeft op de website familienaam.nl helaas geen resultaat. Toch nieuwsgierig naar de verspreiding van deze en andere namen en de mogelijke herkomst daarvan hebben we een vergelijkbaar onderzoek gestart.
In de archieven komen we regelmatig de afkorting NG voor religie tegen. Analoog aan NH was het vermoeden dat dit staat voor 'Nederlands Gereformeerd'. Het blijkt echter dat de afkorting vòòr 1816 gebruikt wordt voor Nederduits Gereformeerd. Nieuwsgierig naar de betekenis hiervan volgt hieronder een (hele) korte kerkgeschiedenis.
Taalkundig betekenen de woorden 'hervormd' en 'gereformeerd' hetzelfde. In beide gevallen gaat het om kerken die uit de Reformatie of Hervorming zijn voortgekomen. Het onderscheid, in de Nederlandse taal, tussen 'hervormd' en 'gereformeerd' is pas ontstaan na de Afscheiding van 1834. Voordien sprak men uitsluitend over (nederduits) 'gereformeerden' en sinds 1816 over 'hervormden'. Afsplitsingen van de hervormden kunnen zich weer gereformeerd noemen.
De Nederduitse (gereformeerde) kerk is in 1571 ontstaan in Emden. Ze onderscheidt zich van de Engelse kerk, de Schotse kerk, de Waalse kerk en de Lutherse kerk. Allemaal kerken die hun oorsprong in de reformatie hebben.
De Katholieke Kerk begon zich eind 15e eeuw als heerser te gedragen met een sterk gecentraliseerde macht en verworven rijkdommen. In de 16e eeuw ontstaan denkbeelden over terugkeer van de kerk naar haar Bijbelse oorsprong. De kerk moest gezuiverd worden van on-Bijbelse invloeden, bijvoorbeeld de handel in aflaten waarbij een katholiek een plaats in de hemel 'koopt'. Begin 16e eeuw verzetten Luther en later ook Calvijn zich tegen de Katholieke Kerk. Luther en Calvijn verschillen in hun denkwijze onder andere over
Scheiding van Kerk en Staat. Luther was hiervan een voorstander, Calvijn een uitgesproken tegenstander.
Predestinatieleer. Calvijn was aanhanger van de predestinatieleer, die stelt dat God voor de geboorte van iemand al heeft bepaald of deze in de hemel komt of niet. Volgens Luther had de mens zelf invloed op zijn redding. De mens zou behouden blijven door het geloof in God, het lezen van de Bijbel en het verrichten van goede werken.
In 1571 wordt de Nederduits Gereformeerde Kerk gesticht. Het was gebaseerd op de ideeën van Calvijn maar huldigde ook opvattingen van Luther en de humanist Erasmus. De stroming had grote invloed in Frankrijk, Schotland, Zwitserland en de Nederlanden. In 1579 werd het zelfs de publieke kerk van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.
De gereformeerden in de Nederlanden verklaarden zich onafhankelijk van koning en Katholieke kerk. Het Plakaat van Verlatinghe verwierp politiek gezien het gezag van de koning met als argument dat een volk het recht van opstand heeft wanneer een koning zijn plichten jegens zijn volk niet nakomt en zich als een tiran gedraagt. Het feit dat uit deze verklaring de zin "d’ondersaten en zijn niet van Godt geschapen tot behoef van den prince maer den prince om d’ondersaten will" het Reformatie-monument in Genève heeft gehaald, staat symbool dat een dergelijke revolutionaire gedachte ook opging voor kerkelijke machthebbers.
Vanwege vervolging van protestanten in het zuiden van Europa ontstaat een vluchtelingenstroom naar het Noorden, de Republiek der Nederlanden, waar een tolerant klimaat heerst en er zoiets bestaat als godsdienstvrijheid. In de eeuwen hierna ontstaan twee hoofdstromingen, een roomsheidbeweging en de meer rekkelijken. Omdat er geen centrale kerkelijke macht is (zoals dat wel bij de Roomse kerk het geval is) ontstaan zo binnen de Nederduits Gereformeerde geloof plaatselijk grote verschillen in opvatting en levenshouding.
Na Napoleon schept koning Willem I in 1816 orde en brengt de verschillende kerkordes onder in een nieuwe Nederlands Hervormde Kerk. Deze is centralistischer dan voorheen. Ondanks de grondwettelijke scheiding tussen kerk en staat en de vrijheid van godsdienst, bemoeit koning Willem I zich veel met de Nederlands Hervormde Kerk. Daardoor ontstaat er plaatselijk veel onrust. Onder leiding van dominee Hendrik de Cock vindt een eerste scheuring plaats 'de Afscheiding van 1834'. Later ontstaat een wirwar van afscheidingen. Voor een deel van deze stromingen wordt opnieuw de term gereformeerd gebruikt.
Door leegloop van de kerk zoeken vele van deze stromingen tegenwoordig weer samenwerking in de Protestantse Kerk Nederland.
Scheuring in de kerk
1834
Na het overlijden van Harmina Antonia Bessem huwt haar man opnieuw. Uit dat huwelijk komt Anthony Brummelkamp voort. Na Hendrick de Cock en Hendrik Scholte wordt Anthony als derde vader gezien van de Afscheiding in 1834.
Al bij zijn intrede als predikant in oktober 1834 veroorzaakt hij met zijn preek onrust onder de vrijzinnige bevolking van Hattem. Dezelfde maand kreeg hij al een aanvaring met de kerkenraad. Die hield zich op de achtergrond totdat het tijdens de kerkdienst uitdraaide op een gevaarlijk handgemeen. Uiteindelijk eist de provinciale synode onderwerping aan haar gezag en Anthony weigert. Nog geen jaar na aantreding in oktober 1835 laat de kerkenraad hem vallen.
Waar gaat het om bij de afscheiding van 1834? Zoals eerder te lezen is, heeft Koning Willem I de Hervormde kerk geherstructureerd met hemzelf aan de macht. De structuur die gold vanaf de Dordtse synode in 1619 werd afgeschaft, tegen de zin van de (latere) afvalligen. Maar ze vonden ook dat de Bijbelse leer verwaterde en moest worden hersteld. Een inmiddels bekend verwijt binnen de kerk en al haar afscheidingen. Elk beschouwt zijn eigen geloof als het ware.
Overigens moesten alle afscheidingen een erkenning van de overheid aanvragen. Omdat ze dit weigerden of niet erkend werden en toch openlijk hun geloof beleden, werden ze aanvankelijk vervolgd.
Velde, M. Anthony Brummelkamp, 1811-1881Proefschrift Theologische Universiteit v.d. Gereformeerde Kerken in Nederland te Kampen.
Het Antjesgeloof
1890
Teunis Hoogendoorn is een welgesteld man van 30 jaar als zijn vrouw Aartje van Zelderen in 1890 overlijdt. Zijn vermogen heeft hij aan haar en zijn schoonfamilie te danken.
In Veenendaal leert hij daarna Jannetje Hootsen kennen. Door haar ravenzwarte haar en donkere ogen, ook wel Zwart Jannetje genoemd. In 1892 trekt hij bij haar familie in. Teunis wordt de levensgezel van Jannetje, maar ze zijn nooit getrouwd. Jannetje is de bruid van Christus en een huwelijk past hier niet. Wel delen beiden het bed en volgens de roddels heeft zij zelfs een zoon gebaard.
Teunis wordt later de 'arrangeur van het hele gebeuren rond Jannetje' en de 'leider van de godsdienstige bijeenkomsten' genoemd. Door zijn rijkdom kan je hem ook zien als de financier. In 1898 laat hij op een naast gelegen stuk grond een deftig herenhuis bouwen voor Jannetje en haar volgelingen. Na haar dood leefden er nog 22 mannen en vrouwen.
Onder invloed van dominee Lederboer en ene Tijmen van Dijk ontwikkelt Jannetje een eigen kijk op de Bijbel. Tijdens huiskamersessies raakt Jannetje spiritueel en lichamelijk begeesterd. In Veenendaal, maar vooral Polsbroek, weet zij een kleine aanhang te creëren. Jannetje en haar volgelingen zijn van mening dat de kerk is afgedwaald. Alle bestaande instituties als overheid, koninklijk huis, rechterlijke macht, geneeskunde en onderwijs worden afgewezen met het argument dat 'Alleen God beschikt'. Hiermee plaatsen zij zich zelf buiten de dorpsgemeenschap en worden zo mikpunt van spot en pesterijen.
Een voorbeeld van het niet erkennen van het koningshuis, 31 augustus de verjaardag van Koningin Wilhelmina.
Een voorbeeld van het niet erkennen van de Nederlandse wet voor het aangeven van veeziekte, noch het erkennen van veterinaire zorg, noch het erkennen van de rechtbank.
Nog een voorbeeld van het niet erkennen van de rechtbank. Het terugnemen van wat is afgenomen zou erkenning betekenen van de (macht van de) tegenpartij. Afgenomen petten worden niet teruggenomen. Schadevergoeding van afgenomen vee wordt niet geaccepteerd. Ingegooide ramen worden niet hersteld, maar dichtgetimmerd.
Aartje van Zelderen is een kleinkind van Jacobus Borst. Langs een lange lijn is Teunis Hoogendoorn familie van Iefje Sijmens Benschop. Mogelijk is Teunis ook familie van de tak Hoogendoorn in onze stamboom, hoewel wij dat nog niet hebben kunnen aantonen.
Bron
Kluijver, L.H. de. 2000. Het Antjesgeloof. Het merkwaardige gezelschap van Zwart Jannetje uit Veenendaal. Uitgeverij De Groot Goudriaan, Kampen.
Onder het toeziend oog van verbaasde eilandbewoners van Schokland redden de broers Aart en Rutger Landman op 6 december 1821 tijdens een storm een gezin. Aanvankelijk waren beide broers nog terughoudend, maar onder aansporing van hun bejaarde vader, Dries Aarts Landman, zijn ze in hun open schuit gestapt en hebben het gestrande schip van het zand gesleept 'en zoo Vader, Moeder, Zoon en dochter van den oogenschijnlijksten dood, aan het leven weder gegeven'. Voor deze daad ontvangen ze elk op 13 augustus 1822 een zilveren medaille van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen.
De beloning zal een leuke opsteker zijn geweest voor Aart. Zo voorspoedig ging het niet met zijn kleinzoon en naamgenoot. Geboren in 1840 bleef Aart junior op volwassen leeftijd met een lengte van 1,56m klein. Latere aktes geven aan dat hij een gedrongen postuur had en een hoge rug. Waarschijnlijk was zware arbeid lastig en kreeg hij daarom nergens langdurig werk. Zo was hij veroordeeld tot armoede en een zwervend bestaan. In zijn leven is hij drie keer veroordeeld voor landloperij en bedelarij.
1886, 30 oktober. Het Kantongericht Kampen veroordeelt Aart voor herhaaldelijk dronkenschap tot 3 maanden gevangenis. Op 21 december wordt hij ingeschreven in de gevangenis te Hoorn en zit zijn straf tot 21 maart 1887 uit.
1889, 31 oktober. De Rechtbank Heerenveen veroordeelt Aart samen met Roelof Nijboer en Jan Missink voor bedelarij. Zijn vonnis luidt 1 jaar en 6 maanden gevangenis
1896, 15 juni. Volgens de Signalementskaart van Veenhuizen heeft zijn laatste veroordeling plaats gevonden in Utrecht voor landloperij.
Uiteindelijk wordt hij 15 juni 1896 opgenomen in Veenhuizen en overlijdt aldaar in het hospitaal op 59 jarige leeftijd in 1900. Aart jr. was niet getrouwd en had geen kinderen.
Voor eigen gewin. De carrière van Govert de Bruijn.
1654 - 1694
Govert de Bruijn vertrekt in 1654 als adelborst met de VOC naar Batavia. Het gaat hem voor de wind en in 1664 is hij hoofd van het handelskantoor voor inkoop van rijst. Als hij wordt beschuldigd van fraude schrijft hij januari 1674 een brief waarin hij zijn collega's beticht van 'naijver'. Tegen het verbod van de VOC in vertrekt Govert begin 1674 met een Portugees schip naar Lissabon om vervolgens door te reizen naar Amsterdam. Hij keert op 29 november 1674 terug in zijn geboorteplaats.
Ook hier gaat het hem voor de wind. In 1675 koopt hij bij Lexmond 'Huize Killesteijn' en huwt het zelfde jaar nog met Margareta Coxius. Inmiddels is de VOC achter de verblijfplaats van Govert gekomen. Zij wil beslag leggen op zijn bezittingen en hem gevangen zetten in de Gevangenpoort in Den Haag. Januari 1676 zijn de gerechtelijke papieren hiervoor klaar.
Maar Govert heeft in 1674 zijn bezit al ondergebracht bij zijn schoonvader. Govert zet overal zijn familie voor in: schoonvader Coxius, zwager Pieter van der Werff, neef Cornelis van Aelst, neef Andries de Bruijn. In 1683 wordt het Govert toch te heet onder de voeten, want hij verkoopt al zijn bezit en vertrekt met zijn gezin naar Suriname.
Ook in Suriname maakt hij razendsnel carière tot Raad van Politie en Justitie. Vanaf 1685 exploiteert hij 644 ha op de linkeroever van de Commewijne-rivier. Deze plantage kreeg later de naam Killesteijn-Nova. Het is een kleine plantage. De grootste is maar liefst 6 keer zo groot.
Bovenstaande tekst is een samenvatting van een artikel van De Bruijn-Ter Denge en De Bruijn. De schrijvers schetsen een neutraal beeld van Govert door bronnen te citeren, zonder onderliggend een oordeel te vellen. Met de blik van nu kan je zeggen dat Govert een slim man was en dat hij erg goed voor zichzelf heeft gezorgd. Meestal gaat dat ten koste van anderen, maar dat wordt in het verhaal niet duidelijk.
Met zijn boek 'Vergeten levens' legt Jan van de Wetering in 2001 de basis voor onze familienaam. Aan deze basis twijfelen wij niet. Zijn genealogie begint bij Derk Jans van de Wetering, die op 11 juli 1736 in Hattem huwt met Maria Fox. In de huwelijksakte staat dat hij soldaat is in 'het regiment van den Heer Hearsholte leggende in den Graef'. Hiermee wordt Grave ten zuidwesten van Nijmegen bedoeld. In het archief van die plaats is óók een akte van ondertrouw aanwezig.
Het stel krijgt in Hattem met zekerheid twee kinderen. Op 29 november 1737 wordt zoon Jan gedoopt en op 13 september 1739 volgt dochter Gerrigje. Mogelijk heeft Maria nog een voorkind. Dat wordt 13 oktober 1723 gedoopt onder de naam Willem Foks. Bij dit kind staat in de kantlijn van het doopboek geschreven dat de moeder 'zelf is verschenen en alvorens [de doop, red.] openbare bestraffing heeft aangehoort'. Van Derk Jans weten we verder niets. Toch moet hij voor 1753 zijn overleden want op 8 april 1753 huwt Maria, als weduwe van Derk Janssen, opnieuw.
Het blijft lang stil rondom Derk Jans. De schrijver van het boek heeft ondanks uitvoerig onderzoek niets gevonden. Ook wij hebben te vergeefs gezocht. En dan ..., in 2020, vinden we een akte betreffende 'Dirk Jansz de Weteung van Hattem, zoldaat'. Bij het vinden van die akte gaat je hart toch wel sneller kloppen. Het schept de verwachting dat er meer is. Maar helaas blijft het (vooralsnog) hier bij.
Uit de akte blijkt dat Dirk Jansz op 13 mei 1744 als soldaat is aangemonsterd op het V.O.C.-schip De Vijvervreugt. Het schip vertrekt vanuit fort Rammekens en na een reis van 207 dagen, bereikt het op 6 december Batavia. Als soldaat moet hij in Indië de belangen van de V.O.C. beschermen.
Het [de Vijvervreugt, red.] is op dat moment het enige kapitale linieschip in Batavia dat ingezet kan worden. Van de elf overige grote schepen op de rede was er niet 1 die dienst kon doen door de slechte staat waarin ze verkeerden. De Vijvervreugd werd ingezet in de archipel bij troepentransporten naar Makassar. In april werd ze voorzien van extra kanonnen en ingezet voor een strafexpeditie tegen Tjakraningrat van Madura.Bron
Overigens lees ik op vocsite.nl bij het schip Adrichem in 1745:
Samen met de Vijvervreugd is een bataljon infanterie, bestaande uit 400 Europeanen en 400 inlanders, naar Makassar gestuurd ter aflossing. De Adrichem heeft ook benodigdheden aan boord en een brief voor commissaris Hugo Verijssel in Surabaja. [..] Expeditie tegen Tjakraningrat.
Het eiland Madura is als zoutleverancier voor de Hollanders van belang. Er wordt alles aan gedaan om controle te houden over zowel productie als afzetmarkt. Kans dus dat Derk Jans bij deze expeditie is ingezet en dat hij na december vaker aan boord van de Vijvervreugt is geweest. Op vrijdag 20 augustus 1745 omstreeks middernacht ontploft het schip op de rede van Batavia. Het ligt dan bepakt en beladen klaar om via Ceylon naar patria, het vaderland, te varen. De oorzaak moet in de kruitkamer worden gezocht. Later wordt bij het ontwerp van schepen, met verwijzing naar de Vijvervreugt, verordonneert voortaan een vaste lantaarn in de kruitkamer te bevestigen. Bij de ramp komen 57 mannen om. Derk Jans zat niet op het schip. Hij wordt twee jaar later op 27 mei 1747, opgenomen in het hospitaal en overlijdt daar twee dagen later op 29 mei 1747.
Opvallend is dat in het stamboek verrekeningen plaats vinden die dateren van 1748 en 1749 en dus na het overlijden. Vanuit de boekhouding van het hospitaal worden verblijf- en behandelkosten achteraf vereffent op het soldij van Dirk Jansz. Tegenwoordig mag een ziekenhuis tot maar liefst 3 jaar na dato nog declareren bij de zorgverzekeraar, maar dat was 270 jaar geleden dus al niet anders.
Terug naar de stad waar het spoor tot voor kort dood liep. Grave is de meest oostelijke vesting van de verdedigingslijn 'Zuiderfrontier' die de doorgang naar het noorden blokkeert. Waarom is Derk Jans daar vertrokken? Misschien wel vanwege onvrede over de slechte huisvesting en de hieruit volgende leefomstandigheden.
In de periode van vrede na 1713 bestaat het garnizoen veelal uit 1 infanterie- en 1 cavalerieregiment, samen circa 800 man.Vanaf 1735 kwam het stadsbestuur met maatregelen inzake de troepenlegering. Aanleiding waren de klachten van de commandeur over het beroerde onderdak voor de soldaten en de desolate toestand van de woningen die werden verhuurd [..].In 1742 kwam de Raad van State met een plan om nieuwe barakken te bouwen. [..] Eind 1743 was het gereed: 2 langgerekte gebouwen, zogenaamde blokkazernes, die tezamen onderdak konden bieden aan 1.200 man.Bron
Van Hoof en Roozenbeek. Grave als militaire stad. Nederlands Instituut voor Militaire Historie, 2017
Na jaren van beroerde leefomstandigheden was er zicht op verbetering. Gelijkertijd was er ook sprake van capaciteitsuitbreiding. Was er nu werkelijk veel veranderd? Derk Jans wacht het niet af en vertrekt in het voorjaar 1743 naar Indië.
Hoe is het Maria vergaan? Volgens het soldijboek vermaakt Dirk Jansz haar geen geld. Dat betekent dat ze geen aanspraak kan maken op een deel van de 9 gulden soldij per maand van haar man. Ze staat er met haar onmondige kinderen al die jaren alleen voor. Omdat haar naam niet bij de V.O.C. bekend is, zal het een tijd duren voordat het bericht haar bereikt dat Dirk Jansz al in 1747 is overleden. Misschien is de gebruikelijke rouwperiode nog in acht genomen, maar daarna is ze in 1753 hertrouwd.
NB. In de index van het Grootboek van het schip Vijvervreugd (blz. 19) staat de naam wel geschreven als 'Dirk Janse van de Wetering'. Zie blz 358 voor de inschrijving zelf.
De Verenigde Oostindische Compagnie
1721 - 1773
Jan Delmerhorst, Adolf Burgemeester, Thomas Burgemeester en de broers Pieter en Wilhelmus Engelbronner maken onderdeel uit van mijn parenteel. Met de Verenigde Oostindische Comapgnie (VOC) maken zij diverse keren de oversteek naar Indië. Details over hun reizen heb ik op deze pagina verzameld. Hieronder hun verhaal. Over Govert de Bruijn en Derk Jansz van de Wetering heeft u al kunnen lezen
De VOC is de eerste multinational die 'aandelen' uitgaf om de reizen en de bouw van schepen te bekosten. De handel in specerijen, textiel, porselein en metalen leide tot de Gouden eeuw voor de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, waarvan de beide Hollanden en Zeeland het meest profiteerden. De tolerante samenleving en de economische voorspoed leide tot een trek van handelaren, arbeiders en (religeuze) vluchtelingen vanuit heel Europa naar de Nederlanden.
Helaas verliep de handel in Afrika en Azië niet altijd eerlijk. Denk bijvoorbeeld aan protectionistische oorlogen, slavenarbeid, slavenhandel en afzetterij (betalen in kralen en spiegeltjes).
Jan Delmerhorst
Dirck Delmerhorst komt in 1695 uit Leiden en vestigt zich in Arnemuiden. Daar wordt hij al snel genoemd als schepen en diaken. Na zijn overlijden vraagt zijn vrouw Johana Clarisse aan het stadsbestuur of zij 'schoolvrouw over een kinderschool' mag worden. Waarschijnlijk is zij familie van de vele schoolmeesters met de naam Clarisse uit Zeeland en Leiden. Haar verre voorouders zullen vast een link hebben met één van de Clarissenkloosters in de zuidelijke Nederlanden.
Het stel woont in Arnemuiden aan de Markt in het huis genaamd 'Het Katje'. Hier zal Jan Delmerhorst zijn geboren. In ieder geval na 1695, maar waarschijnlijk na 1705.
Jan is ongeveer 12 jaar oud als hij op 8 april 1718 voor het eerst in de archieven gemeld wordt. Hij monstert aan als oploper op het roeifregat de Orange Galleij. Kapitein is Hermanus Wiltschut, familie van de 'Wiltschut-dynastie' die allerlei belangrijke posities in Arnemuiden bezetten. Waarschijnlijk weet vader Dirck als schepen door zijn contacten binnen het gemeentebestuur een baantje voor zoon Jan te regelen bij Wiltschut.
Vanaf 1721 werkt Jan voortaan voor de VOC. Van Arnemuiden naar fort Rammekens is het ongeveer 7 kilometer. Die zal Jan te voet hebben afgelegd, mischien per boot via het Arnemuidense Gad (kanaal van Welsingen). Op 15 februari 1721 vertrekt het schip de Ravensteijn naar de Kaap. Aan boord 174 zeelieden, 83 soldaten en 1 passagier. Jan is 'jongen' wat zoveel betekent als manusje van alles. Hij ontvangt hiervoor 5 gulden per maand, ongeveer 3⅓ stuivers per dag. Een 'jongen' is meestal tussen de 12 en 15 jaar oud en hieruit leiden wij voor Jan voorzichtig een geboortedatum af.
Zoals veel VOC-opvarenden begon Jan zijn reis met een schuld. Op voorhand krijgt hij twee maand loon uitgekeerd. Ook krijgt hij elke reis een kist voor persoonlijke eigendommen. Uit het soldijboek weten we de maten, 3½ hoog x 1⅓ wijt x 1⅓ voet neer. De meegeleverde inhoud van de kist is niet vermeld maar bestond doorgaans uit kleren, naaigerei, beddegoed, tabak en brandewijn. Kosten: 5 gulden en 5 stuivers. De kist is niet groot, want smokkel door scheepslieden is een groot probleem voor de VOC. De schipper is gerechtigd om de kist te controleren, open te breken en de inhoud te confisqueren.
Van die eerste reis is alleen de terugreis het vermelden waard. Na 16 maanden Indië keert Jan op 21 januari 1723 onder schipper Jan Credo terug. Credo is een zoon van de beruchte kaperkapitein Willem Credo. Een kaper is een legale piraat. Hij heeft kaperbrieven van zijn landsbestuur, waarmee het is toegestaan om schepen uit andere landen te beroven. Destijds heel normaal. Maar Jan Credo doet meer, getuige de fraude in Italië en het feit dat hij daags voor vertrek uit de Kaap de slaaf Thintsaij verkoopt. Ik denk dat Jan Credo zelf de grenzen van het toelaatbare opzocht, maar absolute gehoorzaamheid van zijn bemanning eist.
De V.O.C. werkt met schuld- en maandbrieven. Voor een jongeling als Jan zal het nieuw zijn, want deze eerste reis heeft hij ze beide niet. Latere reizen geeft hij een maandbrief af, eerst voor zijn moeder en later voor zijn vrouw en dochter. Hiermee machtigt hij hun om per jaar 3 maandlonen te innen. De maandbrief had voorrang op de schuldbrief. Van zijn latere reizen zijn schuldbrieven bekend op naam van Willem Bolmijer (1728), Sara de Vries (1735) en Benjamin Cateau (1740, 1746).
Sara de Vries is waarschijnlijk logementhoudster. Jan trouwt in 1734 in Leiden en zijn beide kinderen worden daar geboren. Hij zal dus in Leiden wonen. Voor vertrek in Zeeland in 1735 is Jan aangewezen op het gastenverblijf van Sara.
Cateau is diaken te Middelburg. Hij koopt schuldbrieven op voor minder dan de uitstaande schuld. Schuldbrieven worden vaak doorverkocht omdat de oorspronkelijke schuldeiser het risico loopt dat de opvarende onderweg overlijdt voordat de schuld is voldaan. Zo heeft de schuldeiser ten minste nog een deel van zijn geld terug.
De reis van 1728 met de Stabroek is gedenkwaardig. Door lekkage raakt onderweg 5.000 kilo brood bedorven en vervolgens duurt de reis naar de Kaap met 137 dagen vrij lang. Het voedsel zal vast zijn gerantsoeneerd en bij het zien van de Kaap zal er een zucht van opluchting door de bemanning zijn gegaan. Op het eerste deel van de reis overlijden 7 mensen. Mocht Jan vanaf 9 juni denken veilig te zijn op de Kaap, dan had hij het mis. Op 3 juli kort voor één uur wordt het schip tijdens een noordwester storm het strand van de Tafelbaai op gedreven en komen 22 mannen om het leven. Tussen juli en september vertrekken meerdere schepen en overlevenden vervolgen hun reis naar Batavia. Toch zal Jan pas op 15 september met het schip de Hillegonda volgen. Was Jan gewond geraakt? Moest hij meewerken aan het herstel van de Stabroek? Stond hij laag in de pikorde en hadden anderen voorrang?
Jan is inmiddels in de bloei van zijn leven en de ramp heeft hem misschien aan het denken gezet over zijn toekomst. Op 22 juli 1733 keert hij terug in Nederland. Zeven maand later, op 19 februari 1734, trouwt hij in Leiden met Johanna Beket. Bij het huwelijk is zij al 4 maanden zwanger. Het stel krijgt twee kinderen, waarvan er één waarschijnlijk jong overlijdt. Hij ziet zijn vrouw en kinderen nauwelijks, want hij blijft voor de VOC varen en is zelden thuis. Vanaf zijn trouwen tot aan zijn dood is hij 937 dagen in Nederland, 992 dagen onderweg en 2.576 dagen in Indië. Johanna staat er dus alleen voor. De drie maanden loon die ze jaarlijks kan opvragen zal de totale kosten van dat jaar niet dekken. Ze zal er naast ook hebben moeten werken. Op 21 januari 1739 treedt Johanna in Leiden op als getuige bij de doop van haar nichtje. Ze wordt begeleid door ene Johannes van Delmershorst. Jan kan het niet zijn, want die dobbert op dat moment ergens op de Indische Oceaan.
Op 19 maart 1735 vertrekt Jan opnieuw. Hij is inmiddels konstabel en verdient daarmee 22 gulden per maand. De functie van konstabel is van het niveau van korporaal. Hij is verantwoordelijk voor het vastbinden van de kanonnen bij storm, het geregeld keren van de vaten kruit opdat het niet zal klonteren en het onderhoud van de overige wapens als musketten, pistolen en degens.
Jan Delmerhorst is van 1721 tot 1746 in dienst van de VOC. Hij maakt elf keer de oversteek naar Nederlands Indië en terug en verdient daarmee zo'n 3.822 gulden. Naar huidige maatstaven 38.679 euro. Tijdens zijn elfde reis met de Padmos gaat het mis. Op 22 maart 1746 vertrekt het schip vanuit Rammekens naar San Tiago. Er zijn vele plaatsen met deze naam, maar ik vermoed de Kaap Verdische Eilanden, voor de kust van Marokko. Daar komt het schip op 2 mei aan. Na een week vertrekt het weer. Nog voor ze de Kaap bereiken zijn er 39 doden aan boord geteld. Onder hen ook Jan. Hij overlijdt op 21 juni 1746 en heeft een zeemansgraf gekregen ten zuiden van de evenaar.
Thomas Jansz Burgemeester
Op 22 november 1742 vertrekt Thomas Jansz Burgemeester met het schip de Adrichem vanuit Texel. Met 392 man aan boord is het druk, heel druk. Het leidt tot stress en ziektes. Op de gehele tocht overlijden 74 man, 19%. Een hoog percentage, maar er zijn reizen waar het nog het veel hoger is.
Halverwege de reis zijn al 43 man overleden, en niet de minsten. Onder hen schipper Cornelis van Velde, sergeant (commandeur) Jan Pictet, luitenant Rudolf Abel, assistent Abraham de la Fontaine en dominee Meuring.
De weduwe De la Fontaine is ontroostbaar. Het drukt de stemming zelfs zo dat de nieuw aangestelde assistent Adriaan Rebbens de begeleiding van de weduwe tot taak krijgt. Het leidt op één maart tot een huwelijk aan boord waarop de 'raazende bedroefde weduwe met de nieuwe aangevangene trouws-vreugde in haar voorige fleur herstelt'. Ondertussen neemt stuurman Jacob van der Stoel de functie van schipper waar, maar
[..] was zyn Levens-Aart zoo slegt dat hy ons haast allemaal door zyn dikmaals onbeschofte dronken drinken zoude om het Leven hebben gebragt, zodat hy na doode van gemelde Schipper, geen eenen dag nugteren is geweest, dat door de anderen, zyn voorige Maats, als ook de Matroosen hem daar in navolgden, [..]
Door het vele drankmisbruik ontstond op het tussendek een brandje. Ter nauwernood is voorkomen dat het de kruitkamer bereikt. Van der Stoel ontsteekt in razernij en een gespannen sfeer aan boord is het gevolg. Tijdens één van de vele ruzies loopt het zo uit hand dat een ieder met 'bloot geweer' in de hand tegenover elkaar stond. De verslaggever meldt dat zelfs de roerganger het roer verlaat en wel 'wilt' leek en dat een moordpartij is uitgebleven een wonder mag heten.
Ik wil wel schrijven dat soldaat Thomas Jansz aan dit al niet heeft mee gedaan, maar ik ben bang dat ik dan lieg. Na aankomst in Batavia wordt de Adrichem nog uitsluitend ingezet voor regionale transporten. Samen met de Vijvervreugd wordt het schip genoemd in relatie tot Makassar en Tjakraningrat. Het feit dat Thomas Jansz soldaat is, maakt de kans groot dat hij daarbij is ingezet. Op 3 november 1745 overlijdt hij, ruim 2 jaar na aankomst in Batavia.
Adolf Dirk Burgemeester
Na dagen wachten op gunstige wind vertrekt op 7 december 1755 eindelijk een vloot van liefst 7 schepen van Texel naar Indië. Onder hen het schip de Ruijskenstein met als schipper Jan Frederik Schrijver. Vanaf dan gaat hij de boeken in als een koelbloedig man. Aan boord ook Adolf Dirk Burgemeester. Hij zal een bijrol spelen in de de roem en glorie van Schrijver.
Afgedreven van de andere 6 schepen komt een onbekend schip te dreigen op 'Noorderbreedte van 45 gr. 4 min. en lengte van 4 gr. 1 min'. Dat moet in de Golf van Biscaye, aan het begin van de derde week zijn. Het onbekende schip draagt geen vlag waaraan het is te herkennen. Met seinsignalen gevraagd naar de herkomst, antwoord het 'Londen' en direct volgt een salvo. Schipper Schrijver vuurt terug met kanonnen en geweren. Beide schepen blijven enige tijd slaags met elkaar. Soldaat Adolf Dirk zal niet vanaf de reling hebben toe kijken. Hij zal vast ook een paar kogels hebben afgevuurd. Uiteindelijk vallen op de Ruijskenstein 4 gewonden.
Na het optrekken van de kruitdampen wordt de identiteit van de tegenstander duidelijk, een Engels oorlogsschip. De schipper wordt ontboden voor tekst en uitleg, maar hij stuurt een officier met de zeebrieven.
Gelijkertijd komen ook een aantal Engelsen aan boord van de Ruijskenstein. De Engelsman eist genoegdoening, want aan hun kant zijn 4 doden en enkele gewonden gevallen. Het verweer van Schrijver luidt dat hij de Engelsman niet heeft kunnen herkennen daar het geen vlag had gehesen. Uiteindelijk keren de Engelsen onverrichte zake terug en wordt de Nederlandse officier heen gezonden. De Ruijskenstein mag zijn reis vervolgen.
Dat mag je best een spannend begin van de reis noemen. Wat stond Adolf Dirk verder nog te wachten?
Pieter en Wilhelmus Engelbronner
Pieter en Wilhelmus zijn kleinzonen van Pieter Bernhard Engelbronner. In de familietak Engelbronner komt adel voor. Maar afkomst staat niet gelijk aan rijkdom. Het aanmonsteren bij de VOC zal vanuit armoede gebeuren, misschien vanwege het grote avontuur, maar niet omdat de zee lonkt want daar hebben ze, afkomstig uit Rhenen, geen ervaring mee.
Als oudste meldt Pieter zich op 24-jarige leeftijd als eerste aan. Op 8 mei 1764 vertrekt hij als trompetter onder schipper Leendert van der Linden met de Kattendijke uit Goeree.
Trompetters en tamboers coördineerden het werk van de bemanningsleden op het dek. Op de maat van het tromgeroffel of van het geschal van de trompet werden de zeelieden aangestuurd. Aan boord vervulden de scheepsmuzikanten in feite dezelfde functie, maar in rang verschilden ze van elkaar. De trompetters kregen [..] de rang van dekofficier toebedeeld, terwijl tamboers behoorden tot de militaire garde. [..] Zo kwamen de tamboers uit lagere sociale milieus dan de trompetters en verdienden zij beduidend minder.Bron
De Kattendijke vertrekt samen met de IJsselmonde. De reis naar de Kaap duurt met 138 dagen vrij lang. De IJsselmonde doet er zelfs nog vijf dagen langer over. Aan boord van de Kattendijke was het niet gezellig want tijdens de gehele reis zal 16% van de bemanning overlijden. Ofwel 49 in getal. Op de IJsselmonde was het met 48 doden niet anders. Op oudjaarsdag 1764 komt Pieter in Batavia aan.
Hij verblijft een jaar in Indonesië waarna hij terug gaat naar Nederland. Hij monstert aan op de Schagen onder leiding van de zeer ervaren schipper Claas Arriens. De kapitale lading ter waarde van 820.000 Indische gulden bestaat voornamelijk uit textiel (zijde, guinees, salempuris, cassa, dourias, roemaals, armozijn, sjappa) en salpeter en is bestemd voor Hoorn en Enkhuizen. Het salpeter zal worden verwerkt tot buskruit. Op 17 januari 1766 vertrekken ze uit Bengalen en 92 dagen later bereiken ze de Kaap. Onderweg overlijden 'maar' vier man. Omdat de bezetting op de retourschepen minder hoog is, breken er ook minder snel ziekten uit. Bovendien zijn de zwaksten op de heenweg al overleden.
Bij aankomst in Texel op 4 augustus is Pieter ruim twee jaar weg geweest. Waarschijnlijk gaat hij direct bij huis langs met grootse verhalen. Amper na vier maand, op 1 december 1766, monstert hij opnieuw aan en neemt dit keer zijn broer Wilhelmus mee. Ze komen beiden op de Keukenhof terecht, onder leiding van de redelijk ervaren schipper George Jacob Meyer. Pieter is dan Konstabelsmaat, terwijl Wilhelmus onderaan de ladder begint als hooploper, een ongeoefend matroos. Financieel gaat Pieter er op achteruit. Verdiende hij als trompetter nog 15 gulden in de maand, nu maar 14 gulden. Dat is nog altijd het dubbele van wat zijn broer ontvangt met 7 gulden per maand.
De reis naar de Kaap en naar Batavia verloopt voorspoedig. Met 343 man totaal aan boord is het druk. Ideaal voor het uitbreken van ziektes. Toch zal deze reis 'maar' 18 man overlijden. De broers bereiken op 28 mei 1767 Batavia. Pieter wordt dan al snel ziek of was dat al, want op 21 juli overlijdt hij.
Wilhelmus is dan 20 jaar. Na ruim 1½ jaar, op 22 oktober 1768, keert hij met de Jerusalem onder aanvoering van de onervaren schipper Jan Karel Schacht terug naar Nederland. De reis naar Nederland duurt vrij lang, maar uiteindelijk komt hij op 3 juni 1769 aan in Goeree. Hij is dan 2½ jaar weg geweest en heeft 210 gulden verdient, omgerekend naar huidige maatstaven bijna 2.220 euro.
Op 1 oktober 1770 vertrekt Wilhelmus met de Pallas onder leiding van de ervaren schipper Klaas Roem. De reis is zwaar. Van de 360 opvarenden zullen er onderweg naar de Kaap 146 overlijden, maar liefst 40%. In dezelfde maand gelden percentages tot de Kaap: Huis Om (39%), Aschat (26%), Oud Haarlem (21%), Compagnies Welvaren (22%), 't Loo (14%), Vrouwe Geertruida (8%) en Rijnsburg (7%). Voor de Pallas en het Huis Om was het overlijdenspercentage erg hoog. Het verwondert niet dat voor alle genoemde schepen totaal 21 man op de Kaap al deserteert.
Lang blijft Wilhelmus niet in Batavia, want na drie maand keert hij met dezelfde schipper en het zelfde schip terug. Op 11 oktober 1771 vertekken ze uit Ceylon, het huidige Sri Lanka. Misschien is de lading niet goed gedocumenteerd, maar met 248.000 Hollandse gulden, lijkt ze niet erg kostbaar. Als bottelier verdient hij 20 gulden in de maand en zijn reis met de Palles heeft hem bij terugkomst op 30 mei 400 gulden opgeleverd.
Wilhelmus werkt zich verder omhoog. Op zijn volgende reis zal hij derdewaak zijn, één van de hoge officieren op het schip. Hij ontvangt dan 26 gulden in de maand. Dat komt goed uit, want in de tussentijd is hij getrouwd met Susanna Catharina Moor.
Onder Barend de la Main vertrekt Wilhelmus met het schip de Jonge Thomas op 20 oktober 1772 vanaf de rede van Texel. Twee dagen later zal het schip drie weken lang bij The Downs worden gezien. Waarschijnlijk vanwege herstel van averij. Op 15 november gaat het verder naar de Kaap waar ze 29 maart 1773 aankomen. Onderweg zijn 70 man overleden en bij aankomst worden 41 man ziek naar het hospitaal gebracht.
Vanwege het gevaar van noordwester stormen was tussen 15 mei en 15 augustus de Tafelbaai verboden en diende de Valsbaai te worden gebruikt. Waarschijnlijk had de Jonge Thomas opnieuw averij want twee maand na aankomst ligt het nog steeds in de Tafelbaai. Schijnbaar was het niet mogelijk om naar de beschutte Valsbaai te zeilen.
Door toenemende noorden wind kunnen de schepen Duyf en Brug, Aschat, Overhout, Snelheid en Jonge Thomas vóór 30 mei niet uitvaren. Op 1 juni is de storm gegroeid tot een hevige noordwester. De Jonge Thomas komt op een zandbank terecht en breekt in tweeën. Gouverneur Plettenberg zendt een peloton om de aanspoelende lading te bewaken, maar de opvarenden worden aan hun lot overgelaten. Wolraad Woltemade, oppasser in de compagnietuin, schiet te hulp. Met zijn paard rijdt hij keer op keer de zee in om drenkelingen te redden. Bij de achtste keer gaat het mis. Het vermoeide paard wordt door de last van te veel man zelf naar beneden getrokken. Wolraad en zijn paard hebben 14 man weten te redden, maar verliezen zelf het leven. Uiteindelijk hebben 53 man de ramp overleefd. Wilhelmus behoort daartoe niet.
Zoals wel vaker het geval wordt de heldendaad van Wolraad miskent en als bemoeizucht gezien. Zijn zoon die om de vrijgevallen functie van zijn vader vraagt, wordt weggestuurd. Gelukkig komt de VOC op tijd tot inkeer en vernoemt als eerbetoon in 1774 een schip naar Wolraad. Vanuit Nederland wordt bevolen om voor het gezin te zorgen, maar de zoon is al naar Batavia vertrokken en daar reeds overleden.
Dienen in Nederlands Indië
1816
Veel weten we niet over Willem Otto geboren 15 oktober 1775 te Soerabaja, kind van Dirck Christiaan Borgemeestre. Feit is dat hij zijn hele leven heeft gewoond in het voormalig Indië. Hij treedt in 1792 in militaire dienst als hij 17 jaar oud is en wordt na een korte opleiding bombardier (artillerist). De Verenigde Oostindische Compagnie (VOC) voert dan nog de scepter over de kolonie, maar in 1800 treedt de Nederlandse staat, als Bataafse Republiek, in zijn plaats. Vanuit Nederland is door het opkomend patriotisme en de bemoeienis van Napoleon al snel geen belangstelling meer voor de kolonie. Engeland ziet zijn kans schoon om de macht in Azië uit te breiden.
In deze snel veranderende periode klimt Willem Otto bij de genie op van soldaat (1792) naar 1e luitenant (1797), kapitein (1804) tot luitenant-kolonel (1809). Naar huidige maatstaven wordt hij in 1816 gedegradeerd tot majoor bij het nieuwe Bataljon Pioniers.
Op 28 augustus 1811 wordt Willem Otto krijgsgevangen gemaakt door de Engelsen. De datum suggereert dat hij zich toen op Java bevond. Op de ochtend van de 28e vallen de Engelsen de vesting Meester Cornelis aan en weten die binnen enkele uren te veroveren. Van 1811 tot 1815 heersen de Britten over Indië, waarna in 1815 de macht wordt overgedragen aan het weer zelfstandige Nederland. Zelfstandig in de zin dat het niet meer onder de invloedsfeer van Frankrijk en Napoleon valt.
Het relatief nieuwe gezag in Nederland bouwt in allerijl het leger op. Maar vanuit Nederland wordt slechts een handvol hoge officieren in de kolonie benoemd. In Indië proberen ze dit aantal uit te breiden met oudgedienden, waarbij Willem Otto zich dus moet schikken in een lagere rang. Op 31 augustus 1816 worden Borgemeestre en Pieter Beetjes tot majoor benoemd. Beiden zijn zogenaamd 'halfblanken' en worden mogelijk in hun benoeming daarom gepasseerd.
Bekend is dat Beetjes in 1817 opdracht kreeg om de opstand te onderdukken op Saparoea, een eiland van de de Molukken. Hierbij wordt Beetjes gedood. Borgemeestre houdt zich in april 1818 bezig met het opmeten van de Tjiliwoeng-rivier op Java. Begin 1823 gaat Willem Otto met pensioen, maar overlijdt al acht maand later, 48 jaar oud.
Deze Willem Otto moet niet verward worden met zijn neef en naamgenoot. Die neef wordt in 1859 op de vlucht door een woedende menigte gedood nadat hij op Celebes, het huidige Sulawesi, het huis van één der regenten in brand had gestoken.
Bron
H. Burgers. 2010. De Garoeda en de Ooievaar. Indonesië van kolonie tot nationale staat. Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde.
Verslag betreffende oprichting, bestemming, werkwijze, werkzaamheden enz van de voorloopige Koloniale afdeling van het Krijgsgschiedkundig archief. 1918.
Meester Cornelis
Dat Willem Otto in 1811 in Meester Cornelis verblijft is niet verwonderlijk. Hier is de Militaire school gevestigd, tot opleiding van militairen tot officier der infanterie en militaire administratie. Het feit dat hij opklimt tot luitenant-kolonel betekent dat hij in Meester Cornelis zijn opleiding heeft genoten.
Als militaire vesting heeft Meester Cornelis nooit veel voorgesteld. In 1656 wordt gesproken van een pagger en ook in 1689 is nog sprake van een vierkante omwalling met bamboehek. In 1734 werd het fortje ommuurd en is sprake van een sterreschans. Het feit dat het kruit wordt opgeslagen op zolder bij de commandant geeft aan dat 'de vesting' niet gezien moet worden als burcht, maar eerder als een vooruit geschoven post. In 1792 werden plannen gesmeed om van Meester Cornelis een 'sterke vesting' te maken. Maar zover is het nooit gekomen.
Bron
Kolff, G. 1922. Oud Batavia. Gedenkboek uitgegeven door het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen naar aanleiding van het driehonderdjarig bestaan der stad in 1919. z.u. blz 426
Zeevaarder?
1862
Martinus Burgemeister wordt in 1840 te Kamperveen geboren als laatste kind uit een gezin van dertien. In 1862 behaalt hij aan de Zeevaartschool in Veendam zijn studie Wis- en Zeevaartkunde en nieuwe talen met goede cijfers. Hij is nu gediplomeerd als tweede stuurman op de grote vaart. Dit is gelijk ook het laatste wat wij over hem weten.
Verwacht mag worden dat hij is aangemonsterd op een schip in Veendam of Delfzijl eo. Deze schepen voeren vaak op de Oostzee met hout als retourvracht. Langs de kanalen in de veenkoloniën was veel hout nodig voor de bouw van schepen, huizen en bedrijven.
Mogelijk is Martinus na het behalen van zijn diploma juist naar huis terug gekeerd. Dan zou hij in Kampen op een schip hebben kunnen aanmonsteren.
Personeel in Kampen en omgeving
1874 - 1942
Er zijn grote verschillen tussen de kleine stadsboeren van Kampen en de grote boerderijen op Kampereiland met inwonend personeel. De stadsboeren zijn afhankelijk van gemeenschappelijke gronden en soms wat eigen grond. De boeren op Kampereiland pachten voor een periode van 10 jaar grond en boerderij van de stad Kampen. Omdat de huurprijzen bij opbod ontstaan, worden vaak hoge prijzen geboden. De prijs konden de boeren betalen dankzij de vruchtbare klei. Het hooi van Kampereiland staat bekend als de beste van Nederland. Het risico was natuurlijk voor de boer. Hij is verantwoordelijk voor onderhoud, vee, gewas, materieel en personeel. Vanaf de 18e eeuw schommelt de economische ontwikkeling in de landbouw onder invloed van veepest, grondprijs, overstromingen, weersomstandigheden en loonontwikkeling. Door mechanisatie en kunstmest breekt een periode van toenemende voorspoed aan. In die tijd lees je in de krant over de grote boeren nog wel eens. Zo nu en dan lees je wat over hun personeel en alleen omdat het aan het erf is te herleiden.
1940
Reageren op deze advertentie heeft geen zin meer. Kers van der Stouwe op erf 109 is in 1940 op zoek naar een knechtje. Terwijl Jan van Bruggen op erf 32 in 1951 op zoek is naar een boerenknecht die goed kan melken en in staat is overig boerenwerk te doen.
1869
Roelof Niesink, zoon van Hendrik Nissink en Teune Zeebrand (Sijbrands) is geboren 22 februari 1851 te Doornspijk. Op 18 jarige leeftijd is hij knecht bij Hendrik Gerrits van Bruggen op erf 57, de Hoge Es, van het Kampereiland. Het vriest al enige tijd en op de IJssel en de Zuiderzee ligt ijs. Alleen onder bruggen is het nog onbetrouwbaar. Op zondagochtend 24 januari bindt Roelof zijn schaatsen onder en zet af. Hij is onderweg naar de kerk in Kampen. De route leidt over het Noorddiep. Daar gaat het mis. Hij zakt door het ijs en verdrinkt. Zijn overlijden staat geregistreerd onder de naam Roelof Nessink.
Bron
Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, 2 januari 1869
1891
Berendje is een dochter van Dries de Kaste en Janna Blankvoort. In 1891 is zij 17 jaar oud en dienstbode op erf 20, de Ruidenhoop, bij Hendrik Heimerichs de Groot. Op vrijdagavond 27 februari maakt zij een praatje met enkele andere dienstmeiden terwijl ze over het Noorddiep trekken. Uiteindelijk zakken twee van hen door het ijs, waarbij Berendje verdrinkt.
Binnen het gezin van Dries en Janna uit Kampen wordt geen dochter Berendje geboren. Waarschijnlijk is haar geboorte op 15 juli 1873 per abuis onder de naam Berend geregistreerd. Op 27 februari 1891 zou hij inderdaad 17 jaar zijn.
Bron
Het Nieuws van den dag, 28 februari 1891
Provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant, 28 februari 1891
1877
Op 1 oktober schiet de knecht van Van der Kolk zich per ongeluk in de hand. Vanwege de aard van het letsel wordt in het ziekenhuis de hand geamputeerd. Je zelf in de hand schieten is geen gemakkelijke opgave met een geweer. Het zal met een handvuurwapen zijn gebeurd. Op Kampereiland zijn er in 1877 maar liefst vier erven waar een Van der Kolk meiert.
Mocht de knecht op erf 6 werkzaam zijn, dan kan de gebeurtenis een domper zetten op de huwelijksvoorbereidingen. Op 6 oktober is de eerste aankondiging in de krant te lezen en op 18 oktober 1877 treden Gerrit Bartelds en Niesje Hendriks Put in het huwelijk.
Overigens brande bij Berteld Bartelds op 5 mei 1857 op erf 65 de gehele boerderij af. Van de inboedel bleef maar weinig over.
Bron
De Standaard, 2 oktober 1877
Nieuwe Rotterdamsche courant, 8 mei 1857
1905
Jan Niemeijer prijst zich gelukkig. Hij loopt bij het ongeluk slechts een hoofdwond op. Kers van der Stouwe raakt echter zwaar gewond en loopt dagen met zijn hoofd in verband.
Woensdagmiddag 19 mei keren beiden huiswaarts naar erf 19 op het Kampereiland. Met kar en paard rijden ze naar de stad. Bij de Venepoort schrikt het paard van een automobiel en slaat op hol. De kar raakt een boom waartegen het stuk slaat. Het paard holt voort en wordt verderop met letsel staande gehouden. Beide mannen werden van de wagen geworpen en kwamen op hun hoofd terecht.
Bron
De Grondwet, 6 juni 1905
1942
Op 1 september viert Aart Schilder zijn jubileum. Aart is zelf 72 jaar en op dat moment 50 jaar in dienst als knecht bij de familie van Dijk. Hij begint in 1891 op 21 jarige leeftijd bij Hendrik van Dijk, zoon van Lubbigje Prins. Aart werkt voor drie generaties Van Dijk, aanvankelijk nog op erf 86 (nu 32?) bij Hendrik en diens zoon Berend en nadien op erf 21 bij kleinzoon Hendrik. 'Hij heeft het Kampereiland zien veranderen en verbeteren, van den tijd dat er nog geen goede grintwegen waren. Maar voor hem is het vruchtbare Kampereiland, zooals het ieder jaar tot vollen wasdom komt, de plek gebleven voor plichtsgetrouwen stoeren arbeid.'
De trouw van Aart komt voort uit zijn familieband met Van Dijk. Aart is geboren 22 maart 1870 te Kampen als zoon van Hendrik Berend Schilder en Aaltjen van Dijk, eveneens dochter van Lubbigje Prins. De eerste Hendrik van Dijk is dus niets anders dan een oom van Aart.
Bron
Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, 27 augustus 1942, 10 september 1942
1874
Hendrik Jan van Dam, zoon van Jan van Dam en Jacoba van Koot, is geboren 8 mei 1850 te Montfoort. Op 23 jarige leeftijd is hij in dienst bij veerschipper Cornelis Borst. In de winter van 1874, op 12 december, valt Hendrik overboord. Nabij Abcoude verdrinkt hij in het koude water. Dat moet dan de de Angstel, of anders de Vecht zjn geweest.
Bron
De Grondwet, 15 december 1874
Rensselaer. Een beroemde broer.
± 1600
Kiliaen van Rensselaer (1586–1643) wist als handelaar in juwelen al jong een klein fortuin te verdienen. Dit belegde hij in de ontginning van woeste grond. Eerst in 1628 in het Gooi en later als bewindhebber van de West Indische Compagnie in het verre Amerika. Nog voordat het Brits territorium werd, bestuurde hij vanuit Nederland wat tegenwoordig gezien kan worden als de provincies Albani en Rensselaer binnen de huidige staat New York. Er zijn boeken vol over deze man geschreven wat onmogelijk is hier samen te vatten.
Zelf stam ik niet af van Kiliaen, maar van zijn zus, Maria van Rensselaer. Zij wordt 29 juni 1587 geboren aan de Hoogstraat 12 te Hasselt (Ov). Dat zelfde jaar nog wordt haar moeder begraven, waarschijnlijk kort na de geboorte van Maria als gevolg van complicaties bij de geboorte. Aan de vooravond van haar 15e verjaardag overlijdt ook haar vader. Bij het beleg om Oostende (B) laat vader Hendrik Kiliaensz op 6 juni 1602 het leven als hopman in het Staatse leger.
Sinds het begin van de Tachtigjarige oorlog was Oostende een enclave van protestantse opstandelingen in het katholieke zuiden. Van 1601-1604 werd het continue belegerd door de Spanjaarden. De strijd was uitermate bloedig. Aan beide kanten vielen tienduizenden doden.
Broer en zus zijn wees en worden ondergebracht bij familie van hun moeder in Nijkerk. Net 18 jaar oud geworden, trouwt Maria op 14 juli 1605 met Rijckert Wolters van Twiller. Ook een familienaam met een rijke geschiedenis. Rijckert is veldgraaf van het Appelervelt, gelegen ten westen van Voorthuizen en wordt later genoemd als regent van een weeshuis in Nijkerk.
Vanaf de middeleeuwen tot aan het midden van de 19e eeuw werden de heide en veengronden [..] beheerd door de Appeler maalschap. Lokale boeren [..] bezaten gezamenlijk de niet ontgonnen heidegronden, die zij nodig hadden voor het weiden van vee, het steken van plaggen [..] en het graven van veen voor brandstof. Onderlinge afspraken over het gezamenlijke gebruik werden geregeld in de maalschap, feitelijk een beheerorganisatie.De maalschap werd bestuurd door een dijkgraaf, vier veldgraven ondersteund door een schrijver. De dijkgraaf [..] werd voor het leven aangesteld. De veldgraven, twee uit Voorthuizen en twee uit Nijkerk, werden om de twee jaar verkozen uit de groep maalmannen. De veldgraven hadden uitvoerende taken als het beoordelen van overtredingen en het uitvoeren van zogenaamde ‘keuren’. Voor het toezicht op het veld werd een zogenaamde ‘scheuter’ of ‘schoter’ aangesteld.Bron
Twillert, H. van. 2018. Van Twillert schrijft geschiedenis. Kroniek en genealogie van de geslachten Van Twiller(t) vanaf de middeleeuwen. Drukkerij De Bunschoter BV
Catharina Waldorp is een zus van de gezusters Elisabeth en Hermina van Woldorp, zoveel weten we. Een zoektocht naar Catharina leidt in de archieven naar Bemmel en naar Rotterdam. Maar ze betreffen niet dezelfde vrouw.
Bij de doop van een dochter van Hermina in 1701, treden Michiel van Velsen en Katharina van Woldorp als getuige op. Dit echtpaar is op 20 oktober 1693 te Rotterdam gehuwd als Michiel Claesz van Velsen en Catharina van Woldorp (jonge dochter van Arnhem). In het Stadsarchief Rotterdam is een akte met het overlijden van Catharina Wolsdorp op 17 december 1702, met als partner Michiel Klaesz.
Eveneens op 17 december 1702 wordt te Bemmel een dochter geboren uit het huwelijk van Catharijna Woldorp met Casparus Eilbracht. Later zal in 1704 nog een zoon volgen. Een huwlijksakte van het echtpaar Catharina en Casparus is nooit gevonden. Ook dit echtpaar treedt op als getuige bij de doop van een kind van Hermina, namelijk in 1704. Deze Catharina is voor 23 oktober 1707 overleden, want op die dag huwt Casparus voor de derde keer.
De beide Catharina's hebben dus een binding met Hermina en haar zuster Elisabeth. Maar ze kunnen niet dezelfde persoon zijn, want op de dag van overlijden van de één, baart de ander een dochter. Dat de datum 17 december 1702 bij beiden wordt genoemd is opvallend, maar moet toeval zijn. De familierelatie tussen beide Catharina's is onbekend.
Maar welke is nu de zuster van Elisabeth van Woudorp? Het antwoord wordt gevonden in een notariële akte van 15 juni 1717 te Leiden. Ik citeer '[..] Arnout van Til getrout met Hermina Woldrop en Hendrik Beket in echt hebbende met Elisabeth van Woldorp, beide susters van Catarina Woldorp overleden huisvrouw van Ds Dominicus Eilbracht predikant te Bemmel [..]."
De heer Bauer (2011) heeft de familietak Eilbracht uitgezocht. Casparus komt uit een predikantenfamilie en is de vierde generatie Eilbracht die te Bemmel predikt. Over Casparus bestaat het onderstaande mooie verhaal.
Caspar Eilbracht, een Bemmelse predikant, had toevallig op die warme zondagmorgen 11 juni 1702 een preekbeurt in de Stevenskerk. Halfweg de dienst hoorden de kerkgangers plots schreeuwen 'De Fransen staan voor de stad'. Iedereen raakte in rep en roer en de verwarring was groot. Maar dominee Eilbracht speelde een hoofdrol. Hoewel zijn ambt zich slecht verdraagt met de krijgskunst ging hij zijn kerkgangers moedig voor in de verdediging van de stad. Naar verluidt heeft hij zelfs het eerste kanonschot gelost. Een dichter schreef daarover:Eilbracht, die brave predikant Die maakte het geschut in brand En schoot met een gewenschte schoot Vijf ruiters en zeven paarden dood
De Spaanse Successieoorlog van 1701 tot en met 1713 is voor ons Nederlanders een vergeten oorlog. Maar waar draait het om? Met de dood van koning Karel II van Spanje ontstaat ruzie over de erfenis tussen Lodewijk XIV (Frankrijk) en Leopold I (Oostenrijk). Testamentair valt het Spaanse rijk toe aan de kleinzoon van Lodewijk. Namens zijn kleinzoon heerst Lodewijk (nu ook) over Spanje en hij voelt zich oppermatig. In 1701 probeert hij zijn invloed in Europa verder uit te breiden. Daarop sluiten de toenmalige Nederlanden een verbond met Engeland en Oostenrijk. Een jaar later wordt de oorlog aan Frankrijk verklaart. Op 11 juni 1702 probeert Lodewijk met een verrassingsaanval Nijmegen te veroveren.
Met dank aan de Historische Kring Huessen die ons heeft geholpen bij de reconstructie van deze familietak.
Karel Hendrik Burgemeister is een ondernemend type, maar het zit hem niet altijd mee. Hij gaat een paar keer failliet en hij probeert vervolgens zijn geluk elders. Karel is geboren in 1834 en huwt in 1857 in Genemuiden met Elisabeth Allegonda van der Feen. Het stel gaat in Vollenhove wonen. Wel bezit hij dan nog grond in Genemuiden dat hij als onderpand gebruikt.
Op 14 mei 1860 krijgt hij van Derkje Knol, weduwe van Hendrik Post, een hypotheek van 800 gulden en geeft als onderpand zijn huis en erf, kadastraal Genemuiden B-302. Zijn vader springt bij als extra borg met zijn huis (B-272). Twee weken later, op 30 mei 1860, krijgt hij van Grietje Mulder, weduwe van Wicher Slagter, eveneens een hypotheek van 800 gulden en geeft als onderpand twee huizen, kadastraal Genemuiden B-302 en Stad Vollenhove A-418. Volgens beide hypotheekaktes is hij dan bakker in Vollenhove en woont volgens het bevolkingsregister aan de Achterstraat 136, tegenwoordig de Bisschopstraat. Waarschijnlijk is met de tweede hypotheek de eerste afbetaald en diende de eerste als overbruggingskrediet.
Nauwelijks een jaar later, op 18 februari 1861, wordt op verzoek van Karel zijn huis met bijgelegen plaats aan de Bisschopsstraat in Vollenhove, per opbod aangeboden. De verkoop vindt plaats op 21 februari. Vanwege onvoldoende belangstelling wordt op 27 februari opnieuw een advertentie geplaatst en is de minimumprijs gesteld op 1.251 gulden. Volgens de advertentie is gedurende de laatste vier jaren in het pand 'eene bakkerij en kruidenierswinkel uitgeoefend'.
De volgende bestemming is Ambt Hardenberg waar het gezin op 1 mei 1861 wordt ingeschreven. Karel huurt dan een pand aan de Lutterkerkdijk van sluiswachter Jan de Lange. Tegenwoordig is dit pand gelegen aan de kruising Anerweg-Noord met de Kerkdijk te Lutten. Hij is daar uitbater van een logement met (paarden)stalling. Het zit tegen, want anderhalf jaar later, op 11 november 1862 wordt het faillissement uitgesproken en op 2 februari 1863 wordt door de curator de balans opgemaakt bij de rechtbank te Deventer.
Het kompas is op het noorden gericht. Via een advertentie in de Provinciale Drentsche en Assercourant maakt hij bekend dat op 22 oktober 1863 zijn Wijn- en Beijersch bierhuis opent aan de Groningerstraat te Assen. In het bevolkingsregister staat hij ingeschreven op 223a en waarschijnlijk zal hij hier ook zijn bierhuis hebben. In mei 1864 verplaatst hij het etablissement naar de Markt. Daar zal 2 jaar later, op 25 april 1866, de gehele inboedel weer worden verkocht.
Op 1 mei 1866 blijkt dat hij in Leiden is neer gestreken. Dat zelfde jaar verschijnt een advertentie in de Leydse courant met de aankondiging van een concert van de Tyroler zangers, de familie Lechner. Hij is opnieuw uitbater van een bierhuis gezien de advertenties met Winter lagerbier, Beijers bier, Straatsburger Bock Ale en Weener bier. Later maakt hij hiervan een cafe met hotel met een aantal vaste gasten.
Eindelijk voorspoed
Omdat niet iedereen zijn zaak weet te vinden worden advertenties steevast afgesloten met '(voorheen C.F. Muller)'. Met deze aanwijzing komen we bij een pand uit dat tegenwoordig bekend staat als Breestraat 175 (destijds nummer 269), gelegen in de binnenstad.
In 1870 viert de universiteit haar 59e lustrum en ter ere daarvan wordt er op 'De Ruïne' een feestgebouw neergezet, zo is te lezen in het Leidsch Dagblad van 20 april 1870. De Ruïne is een vlakte aan de Steenschuur ontstaan door de ontploffing van het kruitschip in 1807. Karel ziet het gat in de markt en springt er in. Vanwege het tijdelijke karakter van de feesttent, zal hij het vast hebben gehuurd. Op 21 juni verschijnt een artikeltje in het dagblad waaruit duidelijk wordt dat de tent tot na de kermis zal blijven staan en gedurende die tijd door de heer Burgemeister zal worden geëxploiteerd. De Koninklijk Saksische Garde-staftrompetters onder leiding van kapelmeester Friedrich Wagner wordt op 3 juli ingehuurd en even later ook acrobaten van de Grand Salon de Lyon. Karel doet er alles aan om de feesttent tot een succes te maken. Gebrek aan ondernemingsgeest kan je hem niet verwijten. Maar de tent is tijdelijk en wordt vanaf 19 augustus afgebroken. Op de 22e raakt hierbij nog een arbeider gewond.
Karel kan met genoegen terugkijken op deze episode. De recensies zijn lovend en het heeft naamsbekendheid gebracht. Advertenties voor zijn cafe en hotel worden niet meer van het standaard onderschrift voorzien. De zaken gaan goed en hij heeft personeel nodig. Het werk wordt aangeboden tegen het genot van loon, kost en inwoning. Ook de gemeente denkt dat het goed gaat en stuurt hem in 1872 een fikse belastingaanslag van 69,82 gulden. Zijn bezwaar wordt deels gegrond verklaart en na een herschatting blijft van de aanslag 35,21 gulden over.
Na 10 jaar eindigt de zaak in Leiden. Ene Van der Meijden neemt het over en opent op 7 februari 1876 de deuren. Nu moet Van der Meijden in zijn advertenties juist verwijzen naar zijn bekende voorganger, Burgemeister.
Karel overlijdt
Karel verhuist naar Zoeterwoude. Op 1 november 1875 plaatsen de oude en nieuwe uitbater een bericht in de Leydse Courant dat voortaan Room- en Koffiehuis 'De Vink' door Burgemeister wordt geëxploiteerd. Het koffiehuis is op historische kaarten terug te vinden aan de zuidoost kant van de kruising Oude Rijn en de spoorlijn richting Den Haag. In februari bevalt zijn vrouw daar van een dochter, maar het kindje zal nog geen jaar oud worden. Het gezin bestaat inmiddels uit een zoon Richard Antonie en vier dochters Martina Rika, Elisabeth Allegonda, Aleida Catharina en de pas geboren Carolina Henriëtte. Bij de aangifte van dit laatste kind is ene Georg Karg getuige. Volgens de akte koffiehuis-houder, maar volgens de huwelijksakte van Georg zelf boekhouder in de Breestraat. Is Karel door zijn faillissementen wijs geworden en laat hij voortaan de financiën over aan een boekhouder?
Maar Karel maakt een andere fout. Hij is met de eigenaar Van den Berg een huurcontract van 1 jaar overeengekomen, van 1 november 1875 tot en met 31 oktober 1876, met een clausule voor een langere huurperiode bij naleving van het contract. Burgemeister is van mening dat hij daar recht op heeft, terwijl Van den Berg na dit jaar zijn bezit opeist. Het komt tot een rechtszaak dat dient op 10 november 1876. De volgende dag komt de rechtbank al tot een uitspraak. Burgemeister kan onvoldoende aantonen dat hij recht heeft op de clausule. Hij moet het koffiehuis per direct ontruimen en is aansprakelijk voor alle kosten.
En zo heeft Karel geen inkomsten meer en moet naarstig op zoek naar onderdak voor zijn vrouw en kinderen. Dat vindt hij elders aan het Galgewater in Leiden. In 'Het nieuws van den dag' van 1 januari 1877 ziet hij de advertentie van eigenaar A.E. Maas waarin de pacht van Hotel Zeerust voor de duur van 10 jaar wordt aangeboden. De fout van een kortlopend huurcontract zal hem niet weer overkomen. Drie maand later heropend hij het hotel volgens de Leijdse Courant van 5 februari 1877. Op 9 mei meldt Burgemeister dat het hotel geheel is gerestaureerd. Maar ook een jaar later, op 10 mei 1878 meldt zijn vrouw een verbouwing '[..] het Hotel Zeerust in nieuwen vorm heropend. De weduwe Burgemeister, de tegenwoordige eigenares, heeft tegen geen uitgaven opgezien, om aan haar inrigting, [..], een verhoogde aantrekkelijkheid te verleenen'. Het is duidelijk dat door beiden kosten noch moeite werden gespaard. Maar in de tussentijd is Karel na een langdurige ziekte overleden op 3 maart. Hij was nog maar 45 jaar oud.
Uit de rouwadvertentie, blijkt dat zijn vrouw de zaak voort zet. Er was ten slotte sprake van een overeenkomst van 10 jaar. Maar dan ontstaat voor mij onduidelijkheid. In november 1879 wordt het hotel en grond te koop aangeboden, maar het wordt uiteindelijk niet verkocht. Op 17 november 1881 richt eigenaar Maas een exploitatiemaatschappij op en na een grondige verbouwing door aannemer Rood, wordt de exploitatie van het hotel opnieuw aangeboden in 1882. En waar is de weduwe Burgemeister al die tijd? Weliswaar vraagt zij in december 1881 nog een vergunning aan voor de periode vanaf 1 mei 1882 voor hotel Zeerust. Maar juni 1882 vraagt zij óók een vergunning voor het schenken van sterke drank aan de Wassenaarse straat 169E. De vergunning krijgt zij voor de duur van 1 jaar van 1 mei 1882 tot en met 30 april 1883 en geldt voor 'de beneden voor- en achterkamer', vermoedelijk de lounge en eetzaal. Het adres leidt naar de Villa Augusta, maar het is niet duidelijk of het een bouwkavel betreft waarop meerdere villa's zullen worden gebouwd.
Bron
Vermaas, J.C. 1926. Geschiedenis van Scheveningen, deel 2. blz 441.
Mouton, Vereeniging Die Haghe. 1903. Catalogus van de tentoonstelling Den Haag in de XIXde eeuw in het voormalige paleis Buitenrust aan den Scheveningschen weg no.20. Zie nummer 515.
Toch weer tegenslag
Onbekend is waar Elisabeth Allegonda van der Feen, de weduwe, tussen 1883 en 1884 verbleef. Zij wil haar dagen niet als berooide weduwe slijten en probeert het nog een keer. Op 16 augustus 1884 lezen we dat zij van ene Peteri 'Het Wapen van Deventer' te Olst huurt. Het hotel is gelegen aan de dijk, de doorgaande weg van Deventer naar Zwolle. In een tweede advertentie is te lezen dat door haar op 4 september een 'concert en bal' wordt georganiseerd. In een studentenstad als Leiden of een mondaine badplaats als Scheveningen was dit op zijn plaats, maar voor het dorp Olst met zijn landelijke karakter was dit misschien te vooruitstrevend. Er verschijnen geen nieuwe advertenties.
De plaatsen Deventer en Zwolle werden in 1866 door een spoorlijn met elkaar verbonden en rondom het station in Olst zijn meerdere etablissementen waarvan Allegonda concurrentie heeft te duchten. Bijvoorbeeld het Stationskoffiehuis van Wilke, koffiehuis 'De Dom' gelegen aan de dorpsweg en het koffiehuis van Dalhuizen.
De zaken gaan slecht. Februari 1885 dient ze bij de gemeenteraad van Deventer nog een verzoek in voor een gratificatie. Of zij die gekregen heeft is onbekend. Amper een jaar na opening, op 20 juni 1885, wordt zij als 'logement, sociëteit, stal- en biljarthoudster met tafel' in staat van faillissement gesteld. Twee weken later, op 3 juli 1885 is het faillissement ook daadwerkelijk uitgesproken. Op 29 juli wordt de inboedel te Olst geveild tegen contante betaling. Tot de aangeboden goederen behoren onder andere een fornuis, mangel, wasmachine (toen al), enkele kippen en een partij wijn van verschillende merken.
Waarschijnlijk trekt Elisabeth bij haar zoon Richard Anthonie in, in Den Haag. Na een kortstondige ziekte overlijdt zij op 3 maart 1891 in 's Gravenhage, notabene op de dag van het overlijden van haar man. Haar lichaam is bijgezet in het familiegraf op de begraafplaats Groenesteeg te Leiden, de stad waar beiden betere tijden hebben gekend.
Dit artikel heeft als basis gediend voor een versie op de historische begraafplaats Groenesteeg te Leiden. In die versie wordt meer ingezoomd op de locaties Breestraat en Villa Augusta.
Met dank aan de Historische Vereniging 't Olster Erfgoed, de heer Aberson en de heer de Leeuw, die allen ons hebben geholpen bij de reconstructie van de tijd vanaf 1866.
Bron
Algemeen Handelsblad 10 januari 1863, Provinciale Drentsche en Asser courant 20 oktober 1863, 12 mei 1864, 14 april 1866
Leidsch Dagblad 19 november 1867, 20 april 1870, 21 juni 1870, 4 juli 1870, 5 juli 1870, 13 juli 1870, 25 juli 1870, 25 augustus 1870
Leydse Courant 14 november 1866, 1 november 1875, 24 januari 1877, 5 maart 1878, 7 februari 1876, 5 februari 1877
Dagblad van Zuidholland en 's Gravenhage 1 juli 1870, 10 mei 1878, 24 december 1881
Handelingen van de Raad (Leiden) 10 en 22 mei 1872
LeidsDagblad 9 mei 1877
Het nieuws van den dag 1 januari 1877, 20 februari 1882
Het vaderland 21 april 1882
Zutphense courant 24 juni 1885
Kadastrale kaart 1832
Openarch: geboorteakte Christiaan Frederik Muller 31 juli 1815
Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant 16 augustus 1884, 1 september 1884
Roy, A. le, R.E. Hattink, J.D. Veegens, E.G. Wesselink, A. Kerkdijk, P. Harting. 1866.
Vox Studiosorum, 2e deel. Post Uiterweer & Co. en Jac. Hazenberg C.z. Blz 474.
De haarkleur wordt bepaald door het gen MC1R. Dit gen beinvloedt de productie van eumelanine en feomelanine. Is de productie van eumelanine hoog, dan ontstaat donker haar, is die laag dan ontstaat blond haar. Bij mensen met rood haar is de productie van eumelanine laag en gelijkertijd de productie van feomelanine hoog. Polulair gezegd: feomelanine is een rode kleurstof die tot uiting komt als het zelf veel aanwezig is en er nauwelijks eumelanine is.
Of je veel of weinig van beide stoffen produceert krijg je via de genen mee van je ouders. Van beide ouders erf je elk maar de helft van de genetische informatie. Sommige informatie is dominant andere recessief ('passief'). Van het MC1R-gen zijn vele varianten bekend die de haarkleur beinvloeden. Als je van beide ouders de 'passieve eigenschap' erft bestaat er kans op rood haar. Ook al hebben de beide ouders zelf geen rood haar.
Het mysterie Jannetje Schutte
1760
Jannetje Schutte, gehuwd met Hendrik Mulder, overlijdt op 4 mei 1832 te Huizen. Volgens de overlijdensakte is zij 72 jaar oud, geboren te Holten en dochter van Martinus Schutte. Zoek je in het doopboek van Holten, dan vind je geen familienaam Schutte en geen Jannetje gedoopt rond 1760. Omdat niet meer over haar bekend is, verkeer ik al lange tijd in de veronderstelling dat het spoor hier stopt.
Van de kinderen van Jannetje zelf zijn Gerrit, Geertruij en Hendrik vernoemd naar vaders kant, de man van Jannetje. Voor de hand ligt dat Martinus is vernoemd naar de vader van Jannetje. Van Jan, Marritje (Maria) en Barend is een vernoeming nog niet duidelijk en zijn mogelijk een aanwijzing in de zoektocht.
De geboorte of doopplaats van Jannetje is bekend, namelijk Holten. Er is dan ook geen reden om in de omgeving te zoeken. Toch probeer je wat. In het Gelderse Laren wordt op 21 december 1760 een dochter Jenneken (jr) gedoopt met als ouders Marten en Jenneken Schutte. Wil je bewijzen, of op zijn minst aannemelijk maken, dat dit 'mijn' Jannetje is, dan moet blijken dat deze familie van Laren naar Holten is verhuist. In deze regio is het gewoon om na verhuizing de naam van de nieuwe boerderij te dragen en de oude naam te vergeten. Een extra hindernis.
Tussen 1756 en 1766 laten bovengenoemde Marten en Jenneke in Laren 7 kinderen dopen waarvan ik de eerste 3 noem: Marie, Baerent en Jenneke. In het doopboek wordt geen patroniem bij de ouders vermeld. Omdat ook geen sprake is van een boerderijnaam zullen de ouders in het dorp wonen.
In Holten laten in februari 1772 ene Marten La Varn en Jenneke Lukasd een zoon dopen en drie jaar later nog een zoon door Marten Berents en Jenneke Lukens 'aan Lavarges'. In Holten vinden we wel een patroniem, maar niet de achternaam Schutte.
Verondersteld nu dat dit één familie is, dan hoeven de ouders zich bij de laatste 2 kinderen niet meer aan een eventuele vernoeming te houden. In 19 jaar tijd worden dan 9 kinderen geboren en gedoopt. Gebruikelijk in die tijd.
Wat hebben we nu? En wat hebben we vooral niet? We hebben geen uit- of inschrijving in het lidmatenboek van Laren of Holten. Dat zou het bewijs zijn voor een verhuizing. Wel hebben we vele voornamen van kinderen die naar de grootouders kunnen verwijzen. Maar met de huwelijksinschrijving in Laren is eigenlijk het plaatje al rond:
4 mei 1755 - Marten Berentzen Bot, jonge man, zoon van wijlen Berent Bot onder Almen, en Jenneke Schutte, jonge dochter van Lucas Schutte in Oolde
De in Holten genoemde patroniemen komen hierin terug. Zoek je de huwelijken van de beide ouders Berent Bot en Lucas Schutte op, dan blijken ze getrouwd met respectievlijk Maria Gerritsen (Smeenk) en Jenneken Derkzen in Lochem en Bathmen. Ook twee namen die je bij de kinderen van Marten en Jenneke terug vindt. Voor het huwelijk van Lucas zijn weliswaar meerdere inschrijvingen mogelijk, maar uiteindelijk vinden we bij de vader van Lucas via de huwelijksinschrijving met Jenneken Derkzen de toevoeging 'Willem, de schutter op Dorth'. Omwille van die toevoeging kies ik voor deze Willem als stamvader van de familielijn Schutte.
Het blijkt nu dat alle kinderen van het echtpaar Marten en Jenneken (sr.) keurig naar de voorouders worden vernoemd. De familie verhuist dan tussen 1769 en 1772 van Laren naar Holten. Jannetje (Jenneke, jr.) is dan tussen de 6 en 12 jaar oud. Op enig moment is zij samen met haar broer naar het Gooi getrokken. Haar vinden we 2 keer vanaf 1783 in het lidmatenboek van Naarden/Huizen. Zij is dan 23 jaar oud. Op 29 jarige leeftijd treedt zij in het huwelijk met Hendrik Mulder. Maar ook haar oudere broer huwt daar, want in het trouwboek komen we tegen:
op den 12 juni (1785) Barent Schutte, woont te Naarden, komt van Holten, alhier getroud jongeman en Johanna Nieuwlandt, woont te Naarden, komt van Deventer, jonge dochter
Oplichting in Bussum
1917
De namen Clementine van Dijk, Clementine Mulder en de initialen F.S. horen bij de zelfde vrouwspersoon. Bij pastoor Van Hinsbergh in Bussum vraagt Clementine fl 4,50 voor aanschaf van naaigerei. Ze is overmoedig en probeert het twee dagen later nog een keer. Je kan een pastoor 'goedgelovig' noemen, maar Van Hinsbergh is een argwanend man.
Clementine valt door de mand omdat haar verhaal gemakkelijk is te controleren. Clementine wordt aangehouden. Op het politiebureau geeft ze een valse naam op, maar op het laatste moment wordt ook dat ontdekt. Bezorgd om het welzijn van Clementine komt haar hospita, mevrouw Harberts, aangifte doen van vermissing. En zo staat Clementine, ofwel F.S., terecht voor oplichting en het opgeven van een valse naam.
Harberts is destijds geen algemene naam in Bussum. Gezien de combinatie van namen Mulder, Harberts en Laarderweg is het mogelijk dat Clementine bij Hendrik Mulder en Pieternella Harberts inwonend was. Weliswaar woonde deze familie aan de Veldheimerlaan 15, maar dat is slechts een zijstraat van de Laarderweg. Nieuwsgierig naar de afloop begint de zoektocht bij de ware identiteit van Clementine. Hiervoor heb ik het bevolkingsregister van Bussum van 1917 geheel nagekeken, maar geen enkele aanwijzing gevonden.
U kent dat spelletje wel waar iemand een verhaal krijgt ingefluisterd. Die fluistert het vervolgens door. Enzovoort. Na verloop van tijd ontstaat een ander verhaal. Dat lijkt ook met dit artikel aan de hand. De vrouw is Elsje de Velde Harssenhorst, kind van Marten de Velde Harssenhorst
Elsje en Jan krijgen 15 kinderen waarvan de volgende tweelingen: Janna en Engbert (20 mei 1861), Engbert en Elsje (26 januari 1865) en Elsje en Jentje (21 mei 1867). De eerste Engbert en de eerste Elsje overlijden al het zelfde jaar. Maar het is duidelijk dat de tweelingen niet alleen maar meisjes zijn. Voordat het bericht Brabant bereikt is het vervormd.
Omdat het geslacht van de eerste twee verschilt staat vast dat het om 'twee-eiige tweelingen' gaat waarbij tijdens de eisprong twee eicellen zijn vrij gekomen. Universiteit Gent schrijft dat die kans genetisch is bepaalt en toeneemt bij:
Hoe hoger de leeftijd van de moeder en hoe groter het aantal eerdere bevallingen, hoe meer kans op een twee-eiige tweeling. Op 37-jarige leeftijd raakt een vrouw minder snel zwanger dan op 18-jarige leeftijd. De kans dat zij een tweeling krijgt, is echter viermaal groter.
Bij Elsje zou dit van toepassing kunnen zijn omdat de tweelingen na het zevende kind worden geboren. Elsje is dan 33 jaar oud.
De verkoopakten tot 1722 vermeldden naast 't Slot ook een 'bouhuis' of 'huismanswoning' (pachtboerderij) [..] Dan is er de grenskaart van 1719 [..]. De vraag blijft, is dit de plattegrond van 't Slot (dat in 1722 niet meer voorkwam in de akte) of moet dit de overgebleven boerderij zijn?Bron
Het slot was dus geen familiebezit. Maar het land en 'bouhuis' waren dat wel. De bekende naam intrigeert. Waar lag het precies? Over de locatie gaf gooiland.50plusser.nl (de website bestaat helaas niet meer) met verschillende kaarten duidelijkheid. Een archeologische opgraving besluit:
De gebouwen hebben er gestaan maar gezien de vondsten is het geen slot geweest (in de zin van een kasteel, red). [..] Ook is geen antwoord te geven op vragen over ontstaan, bouw en afbraak. [..] De vondsten zijn te dateren tussen de 15e en eind 18e eeuw. Het grondplan was niet te herleiden.Het kaartmateriaal geeft aan dat er naar alle waarschijnlijkheid ±1521 reeds een huis van enig formaat zal hebben gestaan (Ronde kaart van Gooiland). De kaart van Sinck van 1619 vermeldt Ruysdaal. Op de kaart van Gooiland van de gebroeders Otten is Ruijsdael vermeld en op de kaart van de Hollandsche Waterlinie van 1780 is het gebouw 'gedemolieerd'.De archivalische gegevens [..] in 1722 vermelden een 'huismanswoning met erven grachten en singels'. [..] Het gehele opgravingsterrein was chaotisch en van enig verband tussen de muurresten was geen sprake. Een gefundeerde eindconclusie is dan ook niet mogelijk. Het huis heeft er gestaan en daarmee is vrijwel alles gezegd.Om enig inzicht op Ruijsdael te verwerven verwijzen we tenslotte naar de afbeelding van een winterschilderij van Jacob Iszaaksz van Ruisdael.Bron
Ook al wordt het niet verder door archeologisch bewijs ondersteund, men gaat er dus toch van uit dat dit het slot of het bouhuis betreft. Maar ook de verwijzing naar het schilderij intrigeert. Het geeft een beeld van beiden. Net zo min als de opgraving zekerheid geeft, is ook de conclusie over het onderwerp op het schilderij eensluidend.
Wilhelmus Johannes Stephanus Engelbronner, of zoals ik hem vanaf nu noem Willem, is gedoopt 10 januari 1714 in Herne, gelegen tussen Essen en Dortmund in Duitsland. Tegen de tijd dat Willem een puber is verhuist het gezin naar Dordrecht, Gouda en uiteindelijk Oss. Op aanbeveling van de beroemde orgelmaker Matthijs van Deventer wordt Willem aangenomen in Rhenen als organist en klokkenist. Hij bespeelt dus het orgel in de kerk en het carillon van de toren.
Volgens Wikipedia: 'Een hoogtepunt in de beiaardcultuur werd bereikt rond 1750. Verschillende steden hadden meerdere beiaarden die elkaar beconcurreerden in omvang en pracht.' Maar Willem zal als speler niet aan deze wedloop meedoen zoals verderop blijkt.
Op 23 augustus 1735 laat Willem zich in Oss uitschrijven als lidmaat. Twee dagen later, op 25 augustus, wordt hij ingeschreven in Rhenen. Daar moet hij al snel de 22 jarige Dirckje van Ommeren hebben leren kennen, want het stel gaat op 10 december 1735 in ondertrouw en ze huwen 2 april 1736. Dirckje is eerder als 18 jarige in het huwelijk getreden met Hendrik Taats. Van Taats is bekend dat hij 'door een accident aan zijn been indispoost en siek zijnde' tussen 10 september 1733 en 18 juni 1735 overleden moet zijn. Dirckje was dus al jong weduwe en bracht 1 kind mee in het huwelijk met Willem.
In 'De orgelgeschiedenis van de Cunerakerk te Rhenen' (Meinen, 1993) is te lezen dat het orgel van de kerk in 1672 beschadigd is geraakt. Pas in 1734 wordt de schade gerepareerd door Matthijs van Deventer. Op 10 augustus 1735 schrijft de magistraat:
Door den heer Borgermeester Van Deventer geproponeert sijnde, dat het orgel in de kerk alhier bijna voltooyt was, hetgeene effective een magnificq werk soude sijn, off daertoe een organist niet diende te worden beroepen; ten selven sijnde voorstellende den persoon van Wilhelmus Engelbronner, aen beyde de heeren borgermeesteren door den orgelmaker gerecommandeert ende van sijne bequaamheid versekerd, hebben haer Edl. Agtb. daerop glden Engelbronner, tot organist en klockenist, eenparig aengesteld, gelijk aengesteld word bij deesen, en sulc op een jaarlyx traktement van een honderd en vijftig gulden, sullende ingaen 1 septembris 1735.
De burgemeester schrijft dus dat het orgel bijna af is en een organist moet worden aangetrokken. Op voorspraak van Van Deventer wordt Willem Engelbronner aangesteld tegen 150 gulden per jaar ingaande op 1 september 1735. Dat is dus de reden dat Willem ruim een week eerder in Rhenen kwam wonen.
Inmiddels is er een hele generatie in Rhenen opgegroeid die nog nooit het orgel in al zijn glorie heeft gehoord. Voor het eerst in 60 jaar wordt het bespeeld en zo slecht kan de organist niet zijn, want tot aan zijn dood in 1772 zal Willem het blijven bespelen. Misschien valt er eens een keer een valse noot. Het wordt hem vergeven.
Minder vergeeflijk is men over het incident dat zich op 30 november 1755 voordoet. Het wordt de volgende dag besproken. Van Daal citeert:
1.12.1755 Door Den Hr. Borgemr. Smissaert ter vergaderinge voorgebracht zijnde dat den organist Engelbronner sig eenige reijsen in 't spelen op den orgel seer onstigtelijk heeft aangesteld, nadien denselven so schielijk speelden dat niemand van de gemeente konde medesingen. En dat [..], denselve egter nog een veers bleef spelen, niet tegenstaande de Heer Borgemr. Smissaert hem deede seggen van uijt te moeten scheijden.
Het komt Willem op een reprimande te staan, maar hij wordt niet ontslagen. Op dit moment lopen beide bronnen uiteen. Was in 1735 bij zijn aanstelling nog sprake van een traktament van 150 gulden op jaarbasis (Meinen, 1993). In 1755 zou hij 25 gulden per jaar verdienen en moet hij daarvoor ook het orgel stellen en klaar maken, alsmede het stellen en onderhouden van de trommen van het horloge op de toren (Van Daal, 1990). Misschien is dit van belang bij de vraag hoe serieus Willem zijn baantje nam. Van 25 gulden per jaar kon je niet rondkomen. Van 150 gulden misschien ook niet, maar het was een substantiele aanvulling.
Tien jaar later op zondag 1 december 1765 is het weer mis. Willem kan het niet afschuiven op leeftijd of ziekte. Dat kan je iemand tenslotte niet aanrekenen. De omschrijvingen van beide keren lijken mij 'een borreltje te veel' en het feit dat het deze keer wordt afgedaan met een boete wijst daar ook op. Van Daal (1990) citeert:
Vermits den organist Engelbronner sig op Sondagavond den l deser, in 't spelen van den 119 Psalm onder den Godsdienst seer onordelijk en tot ontstigting van de gemeente heeft gedragen, is geresolveert hem dien aangaande te condemneren in een boeten van drie gulden ten behoeve van den armen deser stad.
Na de dood van Willem in 1772 wordt een nieuwe organist aangetrokken. Met de aanstelling van Willem in 1735 werd het alleen maar beter. Er was ten slotte lange tijd niets. Maar het feit dat zijn opvolger al na 4½ jaar werd afgekocht geeft aan dat het ook minder kon worden. Het orgel- en klokkenspel van Willem was dus zo gek nog niet, ook al won hij er geen prijs mee.
Hoe kwam Willem aan zijn baantje?
Pieter Engelbronner, de vader van Willem, is schepen in Oss van 1733 tot en met 1745. Hij had dus invloed. Als het kerkbestuur in Teeffelen, een dorpje ten noorden van Oss, een nieuw orgel voor hun kerk wil laten maken door Matthijs van Deventer, treedt Pieter op als adviseur. Met het noemen van zijn naam wordt Pieter in de publicatie van Van Kuilenburg (2011) ook in verband gebracht met de Willibrorduskerk van Oss.
Had Van Deventer nu meerdere opdrachten te danken aan Pieter Engelbronner en was er sprake van een tegenprestatie toen Van Deventer de zoon van Pieter voordroeg in Rhenen? Als dit waar is, dan rijst de vraag waarom vader iets regelt. Is het louter om Willem een stap vooruit te gunnen?
Op een zwoele zomeravond begin augustus 1735 bloeit kortstondig iets moois op tussen Willem en Anna Geertruij Kreeft, weduwe van Petrus Essmits (in 1732 gevlucht naar Hellevoetsluis wegens een veroordeling voor sodomie en aldaar verdronken). Negen maand later op 6 april 1736 wordt hun dochter geboren. Toen Willem eind augustus 1735 naar Rhenen vertrok kon hij nog niet weten dat Anna zwanger was. Of hij daarvan later wel heeft geweten is onbekend, maar vlak voor de geboorte van hun kindje is hij, al dan niet haastig, op 2 april getrouwd met Dirckje van Ommeren. De ondertrouw tussen hem en Dirckje werd wel in Rhenen afgekondigd, maar niet in Oss. Anna was dus niet in de gelegenheid om te protesteren.
Ik stel mij zo voor dat vader achter de relatie tussen zijn zoon en Anna kwam en daarop Willem heeft 'weggestuurd'.
Bron
Daal, Ph.J. van. 1990. Organisten en hun orgelspel. In: Oud Rhenen 1990(9)1:p19-20
Kuijlenburg, W. van. 2011. Osse orgelhistorie in vogelvlucht. In: Tussentijds 2011(17)1:p7-10
Meinen, D.W. 1993. DE orgelgeschiedenis van de Cunerakerk te Rhenen (deel I). In: Oud Rhenen 1993(12)1p:31-47
Meinen, D.W. 1993. DE orgelgeschiedenis van de Cunerakerk te Rhenen (deel II). In: Oud Rhenen 1993(12)2:p81-93
Over het talent van Evert Maaskamp (1769-1834) als kunstschilder wordt het volgende geschreven:
De enige aanwijzing dat de jonge Maaskamp de richting van de kunst op wilde is dat hij in Vollenhove tekenles heeft gehad van een zekere Richard Bessem (1753-1804), een goede kennis van de familie. [..] Wat Maaskamp ook bij Bessem heeft geleerd, in elk geval niet figuur- en perspectieftekenen. De weinige tekeningen en prentjes die van hem bekend zijn doen naïef en onbeholpen aan.
Evert ziet dat zelf ook in en verlegt zijn werkterrein. In Amsterdam groeit hij uit tot kunsthandelaar en succesvol uitgever van prenten, kaarten, tijdschriften en boeken.
Of de opmerking over figuur- en perspectieftekenen ook voor Richard Bessem geldt, is onbekend. Zonder talent is een leerling tenslotte zo goed als zijn leermeester.
Bessem is meer dan een goede kennis van de familie. Tussen beiden bestaat een familierelatie langs aangetrouwden. In een kleine stad als Vollenhove is dat al gauw het geval. Richard is zelf geboren in Zutphen en huwt daar ook in 1777 met Catharina van Baak uit Vollenhove. In 1778 wordt hij nog lidmaat in Zutphen genoemd, maar al hun kinderen worden vanaf 1777 in Vollenhove geboren. Rond 1790 gaat het stel weer in Zutphen wonen.
Bron
Koolhaas-Grosfeld, E. 2010. De Ontdekking Van De Nederlander. In: Boeken En Prenten Rond 1800. Walburg Pers.
Ook de zoon van Richard, Anthony Bessem, noemt zich schilder. Zijn kinderen blijken later ook weer schilder, maar dan in de zin van 'aannemer'. Het beroep van Anthony als schilder is daardoor mistig.
In de periode 1811-1817 tekent hij als getuige 194 geboorteaktes. Een verschijnsel dat ook in andere gemeenten gebruikelijk is, een handvol mensen die als getuige optreden. Anthony was er dus ook zo één ¹).
Als dank werd de getuige op een borreltje getrakteerd heb ik mij laten vertellen. Een standaard maat is 35cc waarmee Anthony bijna 7 liter jenever heeft verdiend. In het geval dat Anthony kunstschilder was, dan is het duidelijk waar hij zijn inspiratie vandaan haalde, maar of het de kwaliteit van zijn werk ten goede kwam?
Na 1817 ontbreekt de handtekening van Anthony geheel in het geboorteregister van de Burgerlijke stand. Hij is dan nog 7 keer aangever van het overlijden van directe buren uit de Kerkstraat, waarvan 5 in 1828 en 1829. Februari 1830 overlijdt hij zelf. De kranten maken melding van een 'heersende ziekte', maar onduidelijk is welke. Er heerste toen een mazelen-epidemie in Nederland en ziekten als cholera en malaria die voortkwamen uit de watersnood van 1825 hinkten toen op hun laatste been.
¹) Jacobus Borst er ook zo één. Alleen was hij kastelein en schonk dus zijn eigen borrel. Natuurlijk op rekening van de vader.
Twintig jaar wachten
1837
Johannes Brouwer, de man van Geertruij Mulder had er even geen zin in. Als boer gaf hij voorrang aan zijn gewas, dat bracht tenminste nog geld op. Die pennenlikkerij van een stel ambtenaren was toch nergens goed voor. Dat moest maar even wachten, stel ik mij zo voor.
Dat wachten duurde echter twintig jaar. Op 14 augustus 1817 was zijn zoon Jan geboren in Naarden. Omdat hij had verzuimd het kind bij de Burgerlijke stand aan te geven is hij door de rechtbank in Amsterdam veroordeeld. Wat de veroordeling inhoud weet ik niet. In het stadje Wilsum stond daar in 1820 liefst 1 gulden boete op. In 1837 zal dat in de stad Naarden flink zijn opgelopen.
Uiteindelijk doet vader op 25 augustus 1837 aangifte. In de akte staat er bij geschreven:
Vader mitsgaders ingevolge authorisatie of vonnis der regtbank van Eersten aanleg Zitting houdende te amsterdam eerste Kamer dato 25 juli jl: verleend en bij Extract uit de minuten berustende ter griffie van gemelden regtbank hier nevens gevoegd.
Zoon Jan was inmiddels 20 jaar oud en zal aan de verplichting van de Nationale militie moeten of willen voldoen. Waarschijnlijk is toen uitgekomen dat hij niet stond geregistreerd.
Paleis het Loo
1687, 1777
De geschiedenis van Het Loo grijpt terug tot de 15e eeuw, maar naam maakt het pas nadat Stadhouder Willem III het kasteeltje in 1684 koopt. Bij de aankoop was Het (oude) Loo in staat van verval en voortvarend werd begonnen aan de bouw van een nieuw huis, het huidige paleis. In de geschiedschrijving van het Loo wordt gesproken van twee horige goederen, namelijk 't Loe en Elbenich met eigenaren Gerrit Noetboom en Johannes Collart (Aardoom, 1988). Eén van beide erven zal later vast naar de eigenaar zijn vernoemd en is door gegaan als Collartserve/-goed.
De familietak Collert in mijn stamboom zal niet afstammen van de oorspronkelijke eigenaar uit Harderwijk, maar heeft de naam van de boerderij aangenomen. Destijds heel normaal. Nadat Peter Thonissen Goltkuyl op de boerderij kwam wonen hebben diverse van zijn nazaten de naam Collert aangenomen. Toch is de oorspronkelijke naam niet vergeten, want kleinzoon Peter Dirx komen we in Amsterdam in diverse aktes onder de naam Goutkuijl tegen.
Het Collertsgoed
Derck Peters Collert en familie geven op 25 november 1687 toestemming voor de verkoop van twee schepel grond aan Willem Hendrick, prins van Oranje. De grond is gelegen bezijden het nieuwe huis ’t Loo.
Op het stuk land, gekocht 30 oktober 1685, omschreven als 'twee schepel landts, gelegen bezijden het nieuwe huis 't Loo waeraen aldernaest den schout van Apeldoorn ten westen belent is', en behoorende 'onder de saelwaert, genaemt Collaertsgoedt', werden het koetshuis, orangehuis enz gebouwd.Bron
Hoefner, 1909 in: Van den Enk, VVG 1998(23)1 pag:30
Vermoedelijk heeft Hoefner de locatie geduidt vanuit het perspectief van 1909 en dan kom je met de 19e eeuwse kaart in het Enkland uit. Daar ligt voor de poort van het paleis, de Manege en de Oranjerie. Heeft Hoefner de originele Oranjerie bedoeld, dan kom je met de pentekening van Romeyn de Hooghe van 1700-1737 uit bij de rechtervleugel van het paleis. Slechts 150 meter verderop. Een onbeduidend maar essentieel verschil. Ik denk dat Hoefner het Enkland heeft bedoeld.
De eigendommen van de familie Collert liggen duidelijk in de directe omgeving van het Paleis, want de kleinkinderen van Derck Peters, verkopen opnieuw '7 schepel in het Enkland op 12 oktober 1777 aan de Prins van Oranje en Nassau, erfstadhouder, kapitein en admiraal der Verenigde Nederlanden'. Uit een akte van 22 januari 1788 blijkt dat het Collertsgoed aan de Kleterstraat, ter hoogte van nu de Klokstraat, is gelegen. Ondanks de onbekende ligging moet het op historische kaarten uit die tijd staan. Bijvoorbeeld de kaart van Willem Leenen (ca. 1762) of de kaart van De Man (1806-1811). Dan zal één van de huizen ernaast het herengoed 'Ten Holten' zijn
Bron
ORA Apeldoorn invent.nr 48, folio 1225v
Jonge, E. et all. 1993. De herengoederen op de Veluwe. Deel 4, blz 688, 689, 690.
Aardoom, L. 1988. Het Koninglijk Loo zo als hetzelve zich bevond in den jaare 1806 en op andere kaarten. In: Caert-Thresoor 7(1988)1:p1-8.
Het goed Ten Holten (Holtmansgoed)
De zus van bovengenoemde Peter Thonissen Goltkuyl, Geertje Goltkuil huwt in 1710 haar buurjongen, Jan Jacobs Holtman. Ook Holtman verkoopt op 25 november 1687 'een zekere partij land, gelegen op de linie van de Nieuwe laan of Allee voor het nieuwe huijs ’t Loo, groot 4 schepel' aan 'Zijne Hoogheid Willem Hendrick, prins van Oranje enz. enz'. Een Geldersche schepel is volgens wikipedia gelijk 1.450 m2 waarmee de totale verkochte oppervlakte bijna 0,6 hectare bedraagt.
Het echtpaar Jan en Geertje krijgen een dochter Hendrikien Jans waarvan bekend is dat zij ene Hendrik Berents huwt. Toeval of niet, als je de voorouders van Hendrik Beerents Reinders uitzoekt, dan stuit je eveneens op een echtpaar Hendrik Berents gehuwd met Hendrikje Jans. Ik ben van mening dat dit hetzelfde echtpaar is. Door vererving heeft Hendrik Beerents recht op een deel van het goed Ten Holten. De vererving heeft niet plaatsgevonden via de lijn van zijn vrouw, maar moet via een directe relatie met de oorspronkelijke bewoners van het goed Ten Holten zijn.
In aktes van 13 juli 1787 en 2 september 1788 staat '[..] Hendrik Berends Reijnders voor sig selfs en als de rato gecaveerd hebbende voor de absente mede eijgenaaren van Hofmansgoed'. Er wordt gesproken van Hendrik Berends als mede-eigenaar.
Volgens aktes van 2 september 1786 en 10 juli 1789 verkoopt Hendrik Berends delen van het Holtmansgoed. Weliswaar wordt uit de eerste akte een ruzie duidelijk tussen nabestaanden waarbij het Hendrik Berends niet heeft 'vrijgestaan om op den 7 Maij 1785 publicq te doen inzetten en den 23e daaraanvolgende finaal bij den toeslag het Erf en goed Holtmans goed genaamt [..] te verkoopen zonder consent van den Aanlegger als mede eijgenaar. Over de verkoop had eerst overleg moeten plaats vinden, waarschijnlijk over de hoogte van het eindbod. Maar de rol van Hendrik Berends als eigenaar of verkopende partij wordt niet betwist.
Dat betekent mijn inziens dat de grootmoeder van Hendrik Beerends Reinders dezelfde is als de dochter van Geertje Goltkuil. Het betekent ook dat bij alle kinderen uit het huwelijk van Hendrik Beerends met Johanna Peters Collert kwartierherhaling optreedt. Je kan ook concluderen dat de families Goltkuil/Collert en Holtman flink met elkaar zijn verweven door huwelijken van Geertje Golktuijl, Warner Peters Collert en Johanna Peters Collert met leden van de familie Holtman.
Bron
ORA Apeldoorn invent.nr 19 folio(s) 15, 24, 36 en invent.nr 48 folio 1272v.
Het raadsel Maria Brinckman
In het tijdschrift Veluwse Geslachten 1998 nummer 1 publiceert Van den Enk een genealogie van de familie Koller. De genealogie staat als een huis want sedertdien is nooit een wijziging aangebracht. In de publicatie wordt Maria Brinckman genoemd als huisvrouw van Peter Dirx Collert. In vele aktes staat zij vermeld, maar feitelijk is niets meer over haar bekend. Ooit is gesuggereerd dat zij een link met Zutphen heeft en in het doopboek aldaar wordt op 19 november 1713 ene Maria Beeckman gedoopt. Een aannemelijk idee, ook voor ons. Maar het blijft knagen.
In de serie 'De Heerengoederen op de Veluwe' wordt bij de familie Collert nog Amsterdam genoemd. Inmiddels hebben de vrijwilligers daar monnikenwerk verzet, waarvan ik dankbaar gebruik heb gemaakt. Het huwelijk tussen Peter en Maria is in Amsterdam voltrokken. Kinderen met tot dan toe onbekende geboortedatum, blijken allemaal in Amsterdam te zijn gedoopt. Ook treden in ene keer twee getuigen naar voren, het blijken twee zussen van Maria. Na het construeren van kleine parentelen van allen met de achternaam Brinkman in Amsterdam, blijven vader en moeder nog steeds onbekend. Er zijn te veel mogelijkheden. Het spoor liep weer dood.
In 2021 heeft het Nationaal archief een update van zijn website uitgevoerd. Na enig googlen komt naar voren 'erfgenamen van Peter Collert en Maria Teunis Brinkman' als tekst in een akte in het archief van de Nassause Domeinraad. De akte zelf geeft geen nieuwe informatie over familiebanden, maar het feit dat nu een patroniem bekend was, gaf hoop. Met de geconstrueerde parentelen uit Amsterdam is het nu een kleine kunst om de ouders van Maria en haar beide zussen aan te wijzen. Ook ander getuigen passen perfect in het plaatje.
Het blijkt dat vader Teunis Brinckman tussen 1706 en 1711 vanuit Duitsland naar Amsterdam is geëmigreerd. Dochter Maria wordt in 1706 nog in Herford geboren, haar beide zussen vanaf 1711 in Amsterdam. Van de beide zussen is de moeder bekend, namenlijk Sara Stevens. Niet uitgesloten moet worden dat vader als weduwnaar naar Amsterdam is gereisd en dat Maria mogelijk een andere moeder heeft.
Het 'Landeskirchamt Landeskirchliches Archiv' heeft inmiddels een beperkte zoekopdracht uitgevoerd naar Teunis Brinkman, zijn dochter (Anna) Maria en vrouw en mogelijke moeder Sara Stevens. De naam Brinkman en varianten hiervan komen veelvuldig in de kerkregisters van Herford voor. Een sluitend bewijs is in de korte tijd niet gevonden, maar deze drie inschrijvingen in het trouw- en doopboek zijn veelbelovend:
8 november 1696, trauung von Tönies umf Brincke und Margaretha Ilsabein Kobusch
september 1703, getauft Anna Maria Elinora Brinckman. Vater Tönnies Jürgen Brinckman. Zeuge Herr(n) Evert Renzel.
november 1705, getauftt Trin Elisabein umf Brincke (=Catharina Elisabeth). Vater Tönnies ufm Brinke.
Een verdere zoekactie kan bestaan uit het reconstrueren van het hele gezin rondom deze Teunis-sen en een uitschrijving in het kerkregister. De afwezigheid van de familie in Herford na 1706 is ook een aanwijzing.
Via een kleinkind van Maria, Sara Veege, stuiten we op nog een familie Brinkman. Misschien zijn ook broers met Teunis vanuit Herford naar Amsterdam gekomen.
Januari 2012 ontvang ik van mijn oom een tas met oude ansichten. Bij de overhandiging nog de woorden 'Of ik interesse heb, gezien mijn hobby genealogie. Zo niet, dan gaat het bij het oud papier.' De eerste afbeeldingen leveren vreugdekreten, want het zijn kaarten van 50 tot 100 jaar oud. Totaal maar liefst 293 ansicht- en wenskaarten uit de periode 1912-1977 gericht aan de drie generaties families:
Geesje Willems van Bruggen, gehuwd met Hendrik Kers van der Stouwe, wonende op Kampereiland en ouders van Hendrikje.
Hendrikje van der Stouwe gehuwd met Derk van de Wetering. Tot aan haar huwelijk in 1928 woonde Hendrikje op de ouderlijke boerderij.
De kaarten zijn afkomstig van familie, vrienden en bekenden en door Hendrikje bewaard als herinnering. Opvallend aan de kaarten is de symboliek van de afbeeldingen en het taalgebruik op zowel voor- als achterkant van de kaart. Bij het uitzoeken van de kaarten stuit je op de hobby marcofilie, het verzamelen van poststempels. Hier blijkt een wereld achter schuil te gaan, die een genealoog extra informatie oplevert.
De verzameling kaarten telt veel nieuwjaarswensen. Bijzonder is dat destijds kaarten bezorgd werden op 1 januari, algemeen geldend als een zondag. De afzender moest een Andreaskruis over de brief of kaart trekken als de bestelling op nieuwjaarsdag moest plaats vinden. Deze mogelijkheid bestond van het begin 20e eeuw tot in de dertiger jaren.
In de nacht van 4 op 5 februari breken op veel plaatsen in Nederland de dijken tijdens een noordwesterstorm. Meester Ter Pelkwijk doet hierover uitgebreid verslag bij de Gouverneur van Overijssel. Gedetailleerd beschrijft hij het menselijk drama gecombineerd met feiten ten aanzien van schade. Alle mensen in onze kwartierstaat die toen in 1825 leefden in Noordwest Overijssel gaat deze storm aan. Een enkeling wordt zelfs in het verslag van Ter Pelkwijk genoemd. Uitgebreid komen ook de waterstanden aan bod. Zo staat het water bij het Venerijterzijl 3,35 el boven AP. In herberg De Kroon te 's Heerenbroek is het water tot 1,49 el gerezen.
Op basis van huidig kaartmateriaal zijn waterstanden ten opzichte van het maaiveld berekend. Onderstaande illustratie geeft voor de omgeving van Wilsum en Zalk de overstroming in blauw-groene kleuren weer. Alleen de gele gebieden zijn niet overstroomd.
Slachtoffers van de watersnoodramp 1825
De storm richt grote schade aan in het gehele kustgebied van Groningen tot Zeeland. Ook de gebieden gelegen aan de toemalige Zuiderzee hebben veel te lijden. Alleen al in Overijssel verdrinken 305 mensen. Daarnaast is er veel schade aan vee, huizen en opstallen: 16.226 stuks vee verdrinkt en 574 gebouwen spoelen weg. Daarnaast zijn er 2.284 beschadigde huizen en gebouwen. In mijn stamboom zijn de volgende mensen slachtoffer van de deze ramp:
Brunnepe: Egbert Aalts Prins (1771-1825), zijn vrouw Annigje Wichers van der Veen (1781-1825) en hun zoon Aalt (1808-1825). De lichamen worden een week later aan wal gebracht.
Brunnepe: Jan Jacobs Westera (1788-1825), zoon van Jacob Willems Westera. Het lichaam van Jan Jacobs spoelt later aan bij zijn broer Albert Jacobs.
Genemuiden: Willemina Adolfs van der (Camp) Boer (1759-1825), weduwe van Dries Hendriks van Dijk, en haar nieuwe man Hendrik Willems Snijder (1763-1825). Het lichaam van Willemina wordt pas op 7 maart gevonden.
Kampereiland: Wichmondt Willems van Dijk (1782-1825) met vrouw, zes kinderen en een knecht. Zij pachten erf 82 van het Buitendijks. De boerderij zal tijdens de storm worden weggespoeld. Wichmondt is een kleinzoon van Adolf Claassen van der Camp
Kampereiland: Wibbegien Herms van der Kamp (1781-1825) met man en zes kinderen. Zij pachten erf 12 op de Kattenwaard. 'Het gezin en twee knechten trachtte zich op het dak van de woning te redden. Door de woedende golven sloeg het dak echter weg, zodat allen in het water terecht kwamen. Een zoon en een knecht wisten nog een boom te grijpen waar ze nog enkele uren het leven wisten te houden. Daar er geen redding kwam opdagen stierven zij van de kou. Slechts een knecht die op het dak van de hooiberg was gesprongen werd later levend gered'. Wibbegien is een kleindochter van Adolf Claassen van der Camp
Kampereiland: Bij Aaltje Jans van 't Oever spoelen twee schuren weg en raakt het achterste deel van huis zwaar beschadigd. Verder verliest zij 41 koeien en 2 paarden.
Kampereiland: Aaltien Gerrits Westera, haar man Hendrik Dries de Leeuw en hun kind van nauwelijks 1 jaar beleven angstige momenten. 'In Zevenhuizen werd Hendrik de Leeuw met zijne vrouw en zijn kind behouden, door dat de hooiberg, waarop zij gevlugt waren, tegen den dijk opstuwde en aldaar bleef zitten.'
Kampereiland: Bij Jan Willems Vos, zoon van Aaltje Aarts van der Weerd wordt een deel van de boerderij weggeslagen.
Kampereiland: Bij Aalt Jacobus Prins, zoon van Jacobus Aalts Prins wordt de boerderij gedeeltelijk weggeslagen en zij verliezen 40 koeien en 5 varkens.
Kampereiland: Bij Klaas Kragt, zoon van Stijntje Aalts Prins, wordt het huis grotendeels verwoest. Hij verliest 40 koeien en 5 varkens.
Voor de materiële schade krijgt men al snel een bijdrage, voor de mensenlevens is dat onmogelijk.
Nog meer helden
Onderstaande tekst is een fragment uit Ter Pelkwijk 1825 (heruitgave 2002, blz 182).
[..] Gerrit van Keulen, herbergier in de Koelucht, hoort 's nachts van 4 op 5 februarij van verre het noodgeschrei van mensen. Daarop begeeft hij zich om 02:00 uur naar buurman Jan Jacobs van der Woude, waar ook Gijsbert Gerrits Hup al is. Hij stelt hun voor om met een schouw de drenkeling te redden. De drie mensenvrienden begeven zich in het vaartuig richting het hulpgeroep. Twee uur lang vechten zij tegen de woedende golven en moeten zich dikwijls aan bomen vastklampen. Uiteindelijk komen zij aan bij Reint van Houten, die krom gebogen in de top van een wilg zit.Op de woningen van Gerrit Flips Ruitenberg en Jan Zonnenberg bespeuren ze noodvlaggen en horen meer jammerlijke noodgeschrei. Hierop laten ze zich eerst naar de woning van Ruitenberg afdrijven. Het huis is door de golven bijna geheel uiteengeslagen en instorting dreigt. De vijf bewoners zijn gevlucht naar de wrakkige zolder. Met gevaar voor eigen leven worden alle vijf gered. Om 05:00 uur bereiken ze de dijk en brengen de geredden onder bij herbergier Van Dijk.Vervolgens besluiten de drie het gezin van Jan Zonnenberg te redden. Ook dit gezin bestaat uit vijf leden. Zij treffen het huis in een reddeloze toestand aan; de zijmuren liggen al plat. Deze mensen werden ondergebracht in de hooiberg van Van der Woude zelf. Alzo worden door de heren liefst elf mensen van een gewisse verdrinkingsdood gered. NB. De laatste zinnen onthoud ik de lezer. U moet zelf het boek lezen.
Voor hun onbaatzuchtig heldenmoed ontvangen alle drie in augustus de 'Gouden Rijder', een medaille, van de Maatschappij 'Tot Nut van 't Algemeen'. Bij verstek ontvangen zij hem pas in november 1825. Lang heeft Gerrit van zijn nieuwe status als held niet kunnen genieten. In augustus 1826 overlijdt hij. Zijn vrouw Machteldje Horst hertrouwt in 1827 met Richard Everhard Burgemeister.
Bron
Pelkwijk, J. ter. 2002. Overijssels Watersnood. Een heruitgave van het verslag van de ramp van 1825. Stichting IJsselakademie, Kampen.
Bij Wilsum, 1½ kilometer noordelijker van waar Gerrit bezig is, waren drie mannen aan hun reddingspoging begonnen. Ter Pelkwijk 1825 (heruitgave 2002, blz 139):
[..] behalve het ongelukkigge huisgezin van Jan Rietberg uit den man, de vrouw en eene dochter bestaande. Dit gezin had ook de toevlugt genomen tot den zolder; doch [..] bezweek het huis, de zolder en het dak geraakten aan het drijven. De vrouw en dochter werden eene prooi der golven, en de man alleen had het geluk zich te redden op eenen wilg waar hij tegen aan was gedreven.De burgemeester (Peter Hendrik van Lier, red.) deed hem [..] van daar afhalen door drie schippers, nl. Evert Visscher, Brand Bastiaan en Wolter Pelkhof. Deze onderneming was echter van geen gering gevaar vergezeld, daar zij zich door eene doorbraak moesten begeven [..]
Peter Hendrik van Lier is de schoonvader van Catharina Hermina Antonia Burgemeister. Waarschijnlijk is hij degene geweest die de drie heren heeft voorgedragen voor een onderscheiding. Van de Maatschappij tot Nut krijgt Wolter Pelkhof in 1826 de Zilveren Medaille en 25 gulden, Evert en Brand krijgen elk 25 gulden.
Bron
Algemeen verslag voorgeleezen in de onderscheidene algemeene vergaderingen der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, 1826
Boekzaal der geleerde wereld, en Tijdschrift voor de Protestantsche Kerken in het Koningrijk der Nederlanden, 1826
Handelingen van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, 1829
Gedenkschriften der maatschappij tot nut van 't algemeen voor de tweede vijventwintig jaar van haar bestaan, 1834
Schadevergoeding
Daags na de ramp worden voor de slachtoffers hulpacties op touw gezet. Vanwege de omvang wordt dit gecoördineerd door een commissie. Geld, kleding en etenswaren worden ter beschikking gesteld en 'moeten eerlijk worden verdeeld opdat personen niet dubbel zouden ontvangen en anderen niets'. Toen de fondsen groeiden kon zelfs gedacht worden aan herstel van gebouwen en een vergoeding voor verloren vee en gereedschap. De commissie gaat voortvarend te werk en op 1 juli 1826 maakt zij al de balans op.
Bron
Provinciale Commissie voor de Noodlijdenden in Overijssel door den watervloed van 4 en 5 februari 1825. juli 1826. Verslag Benevens Rekening en Verantwoording van de Provinciale Commissie [..]. Uitgever: H. As.zoon Dooijer.
Wat opvalt in de lijst is dat Barteld Jans van der Kolk drie maal een vergoeding krijgt, in totaal ƒ206. Hij behoort daarmee tot één van de zwaarst getroffenen in de IJsseldelta. Toch wordt hij niet bij naam genoemd in het boek van Ter Pelkwijk.
Hendrik Heimerigs Kragt meiert op erf 48. Weliswaar zit hij al sedert 1794 op Kampereiland, maar in 1827, hij is dan 68 jaar oud, houdt hij het voor gezien. Helemaal sneu is het voor Jan Willems Vos op erf 31. Op 14 januari 1825 neemt hij de pacht van zijn overleden moeder over en krijgt amper drie weken later met deze stormvloed te maken. In 1829 keert ook hij niet terug op Kampereiland.
In Wilsum krijgt Wolter Pelkhof twee bedragen, in totaal ƒ 54,55. De ƒ 25,- die zijn heldenstatus meebrengt, is een welkome aanvulling. Later dat jaar koopt hij uit een nalatenschap de helft van het veer te Wilsum.
Brand Alberts Goutbeek was één van de vijf leden in de subcommissie voor de gemeente Zalk en Veecaten. Hij keerde zichzelf een hoog bedrag van 50 gulden uit.
Nederlanders en hun gevecht tegen het water
1775 en 1776
Door stormen en dijkdoorbraken stond het Kampereiland gemiddeld eens in de zes jaar onder water. Naast de watersnoodramp van 1825 is ook die van 14 op 15 november 1775 gedocumenteerd (Warners, G. en P. den Hengst, 1776). Van dodelijke slachtoffers is op Kampereiland slechts incidenteel sprake. Dat zegt echter niets over het leed.
De erfgenamen van Hendrik Aalts van Dijk, zojuist op 19 oktober overleden, zullen het voornemen hebben gehad om naar Brunnepe te verhuizen. Het overschot aan vee, opstallen en klein materiaal zou op de 14e per opbod worden verkocht. Daartoe waren de heren Roldanus en Moulin (resp. secretaris en afslager) en koopjesjagers reeds op erf 47 aanwezig. Vanwege de storm moesten allen naar de zolder vluchten. Uiteindelijk werden 'de wanden van het huis en de schuur ingeslagen', maar over slachtoffers wordt niet gesproken. Wat de verkoop na de storm heeft opgebracht valt slechts te raden.
Dit Huis is onbewoonbaar, en alles wat er in was onbruikbaar geworden. De Barg met Koorn ligt op zyde de Bewoners zyn met hun overgebleven Vee naar elders vertrokken, en drię Beesten zyn verdronken. Wy kunnen verder aanmerken dat dit Boerenhuis op eene vry hooge Werf stond, doch dat er tusschen de woning en de Zee niet meer dan twee of ten hoogsten drie Roeden Lands liggen. Dewyl de Werf zeer steil was en geene de minste glooijing had, werd dezelve zoo van de Zee weggeslagen dat de Voorgevel welhaast voor het grootste gedeelte nederviel; vervolgens kwam aan de zyde daar de Keuken was een diepe Put, en naar de Zee toe stortte het Huis in, zoodat de golven tegens den puinhoop aanstootende, braken. En ware dit niet geschied, dan zoude waarschynlyk niemand ter dezer plaatse het leven behouden hebben.Bron
Warners, G. en P. den Hengst. 1776. Historisch verhaal der overstroomingen in de Nederlanden. Bijzonder op den 14 en 15 van Slagtmaand des Jaars 1775 voorgevallen. Z.U. Amsterdam.
Hierbij moet je wel bedenken dat Dries in januari 1775 in ondertrouw is gegaan en in februari voor het eerst een boerderij op Kampereiland betrekt. Het prille echtpaar heeft flink geïnvesteerd in bruiloft, pacht, vee en gereedschap. Een financiële buffer zal er niet meer zijn. Toch zet Dries door en blijft tot 1814 op Kampereiland meieren.
Op 22 november 1776 is het weer raak. Een storm zet opnieuw het eiland onder water. Weer worden muren weggeslagen en van veel huizen staan alleen de binten nog overeind. Het lijkt geruststellend dat er deze keer niet veel vee is verdronken.
In een Brief van Kampen, in dato van 26 November, wordt nog het volgende gemeld: Alle de Huizen op het Kamper-Eiland staan genoegzaam in 't geraamte. Zeer veel Vee is daar verdronken, doch zo veel niet als voorleeden Jaar, om dat er nu zulk een voorraad van Vee niet was, docht hetgeen er nu nog was, is byna alle verdronken; [..]Bron
Oprechte Haarlemsche courant 30 november 1776.
Meer watersnood
In de gebieden waar mijn voorouders woonden zijn er natuurlijk meer stormen en watersnoodrampen geweest. Allen minder goed gedocumenteerd.
de kerstvloed van 24 december 1717 bij Zwolle en Kampen. In de kustgebieden van Denemarken, Duitsland en Groningen veroorzaakt de storm een ramp. Voor Overijssel heb ik geen vermelding van slachtoffers kunnen vinden maar zal er toch schade zijn geweest.
Maar voordat de orkaan boven de Noordzee en het Waddengebied opstak waren er eerst nog andere ontwikkelingen. De depressie die via de Britse Eilanden over Noord-Nederland naar de Oostzee trok, zorgde [..] boven [..] de Waddenzee een stevige zuidoostenwind [..]. Veel water van de Waddenzee werd weggeblazen naar het midden van de Noordzee. [..] Dit leidde in Amsterdam tot een waterstand van 0,69 m -AP.Maar voor het westen en zuiden van ons land moest de stormvloed nog beginnen. Een kleine snel uitdiepende randstoring trok op 24 december via de oostkust van Groot Brittannië in de richting van België en Noord-Frankrijk waar het in de middag van Eerste Kerstdag aankwam. Ten noorden van deze depressie kwam boven de Zuiderzee een noordoosterstorm te staan. Door de eerste orkaan waren de waterstanden in het oostelijke gedeelte van de Zuiderzee al hoog en ontstonden er problemen in de delta van de Vecht en de IJssel, met name bij Kampen en Zwolle. Deze plaatsen hebben zeker ook last gehad van hoog opperwater. Dit hoogwater werd nu in de richting van het IJ gestuwd. [..] Het kwam nu tot 96 duim (2,47 m) +AP bij Amsterdam op het IJ. Het verschil tussen extreem laagwater op 24 december en het hoogwater van 25 december veroorzaakte een zeldzaam verschil van 3,16 m binnen ongeveer 24 u.
7 februari 1726 en de kerstvloed van 24 december 1740 in de Alblasserwaard.
27 november 1741 in de Alblasserwaard
Door de gestadige Plasreegen, die er in de gantsche soomer en geduurende het na-Jaar van 1740 geweest was, niet alleen in ons Nederland maar ook in Duytschland en Vrankrijk, [..], geduurende het na-Jaar van 1740 al zeer hoog met water beset en was men al in de Maant November zeer in vrees voor de dijken langs de Lek, Maas en Waal [11]In het Oostzeegebied begon in oktober 1740 een koudegolf die zich verplaatste naar Midden-Europa en Noord-Italië. Men vreesde een herhaling van de winter van het vorige jaar. Begin november was er al ijs op het water en lag er sneeuw. Op 13 november woei er een ijzige wind, maar daarna werd het zachter. Intussen waren de waterstanden in het rivierengebied abnormaal hoog. [12]Als oorzaak van de bijzonder hoge waterstanden vermeldt Buisman de decemberregens en het pas in de herfst afsmelten van de massa sneeuw van de vorige winter in het middelgebergte. In een brief van de Ambtman van 17 januari 1741 sprak deze over de ‘extraordinaire en nooyt gehoorde hooge waeteren’. [13] De dijken waren door de gestadige regens doorweekt.Bron
[11] Verhaal Van de Droevige Waternood. [12] Buisman, J. Bar en boos. Zeven eeuwen winterweer in de Lage Landen. Baarn 1984. [13] Oud Archief Over-Betuwe, inv. nr. 2702, Brief Ambtman 17 januari 1741. Allen in: Zellem, J van. 2003. ‘Nooyt gehoorde hooge waeteren’. Tijdschrift voor Waterstaatsgeschiedenis 12(2003) p:11-20.
Waarschijnlijk is er op maandag 6 juni kermis in de stad Kampen. Althans, iemand heeft dat ooit gesuggereerd. Feit is dat een groep boerenknechten en meiden, na een avondje stappen in Kampen terug wil naar Kampereiland. Dat kan met het voetveer van Brunnepe naar Sevelingen over de IJssel of met het pontveer vanaf IJsselmuiden naar Sevelingen over het Regterdiep. De bronnen zijn hierover onduidelijk, maar het moet om het voetveer gaan. Als de groep aan de kade komt is de veerman juist aan de overkant. Een twintigtal wil niet wachten en 'vordert' een nabij gelegen vissersschuit, voorzien van een viskaar. Met zoveel man aan boord is de schuit te zwaar beladen en om ongeveer elf uur 's avonds, halverwege de IJssel, springt de viskaar open. Het water gutst de boot in. De te hulp geschoten veerman weet drie man te redden. Direct daarna worden de lichamen van de overige drenkelingen opgevist. Onder de slachtoffers zijn:
Aalt Dries van Dijk. Zijn stoffelijk overschot is gebracht naar Hendrik Elst te Brunnepe. Waarschijnlijk was Aalt op weg naar zijn moeder op erf 32 van het Kampereiland.
Aaltien Aalts van Dijk, jongste dochter van Aalt Hendriks van Dijk. Haar lijk wordt gebracht bij haar gelijknamige halfzus, Aaltjen Aalts van Dijk gehuwd met Albert Jacobs Westera te Brunnepe. In 1825 woont Aaltien jr in bij haar broer Willem Aalts van Dijk op erf 25.
Roelof Heimerig Kragt, zoon van Hendrik Heimerichs Kragt woonachtig op erf 48. Zijn lichaam is gebracht naar het Kampereiland.
Aart Hendriks Post (1803-1825), kleinzoon van Dries Hendriks van Dijk. Zijn lijk is gebracht bij Hendrik Elst te Brunnepe.
Jannes van Dijk (1807-1825), achterkleinzoon van Adolf Claassen van der Camp. Het lijk is overgebracht naar Oosterwolde ten huize van den vader. Jannes is knecht bij Arend van der Woude, erf 51.
Lubbert Jans Vos, kleinzoon van Aaltje Aarts van de Weerd (1799-1825). Zijn lijk is 'gebragt op het Eiland no 26'.
Bron
Trouw, R. & M. Trouw-van Dijk. 2009. Aen de Leydijck getogen. Genealogie van een Kamper familie Van Dijk. In eigen beheer uitgegeven.
Familiedrama te Brunnepe
1918
Drie dagen na afloop van de Eerste Wereldoorlog stijgt op 14 november in Brussel een Duitse Taube op met bestemming Ludwighaven. Aan boord de vizefeldwebels Wolfgang Biermer, in het dagelijks leven student medicijnen, en Willy Freij, koopman. Beiden maken deel uit van het derde smaldeel vliegtuigen van het 17e Staffel. Door een navigatiefout vliegen ze niet oost-zuid-oost, maar noord-noord-oost. Een fout van 90º. Om 12:30 uur bereiken ze Kampen en moeten vanwege een brandstoflek landen op de Greente van Brunnepe.
De bronnen verschillen over de reden, maar vliegenier Biermer is weer opgestegen tot een hoogte van 60 meter, maar moest direct weer landen. Biermer reed in op het inmiddels toegestroomde nieuwsgierige publiek. De propeller raakt veehouder Albert van Bruggen, kleinkind van Derk Gerrits van Bruggen, en zijn vrouw Aaltje van Werven. Beiden lopen een schedelbreuk op en zijn op slag dood. Hun beider kinderen zijn plots wees. Enkele nieuwsgierige leerlingen van de Wilhelminaschool raken ook gewond.
De beide Duitse militairen moeten door politieman Lorier en toevallig aanwezige Nederlandse militairen worden beschermd tegen de woedende menigte. Ze worden naar de Vloeddijk-kazerne overgebracht en daar verhoord. Daar blijkt dat beide heren nog niet op de hoogte zijn van het einde van WO-I.
Bron
Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant 15 en 16 november 1918
Nieuwe Rotterdamche Courant 15 november 1918, Kamper Courant 16 november 1918
Familiedrama op de Ank
1940
Net voor de Duitse aanval op Nederland breekt weer een periode van strenge vorst aan. Op 3 maart in de ochtend proberen de kinderen Jan Lans en broer en zus Dirk Jan en Hermina van der Stouwe (10 en 9 jr) of het ijs op de Kleine Ank bij Zalk, al sterk genoeg is. Als zij zich verder het ijs op wagen zakken ze alle drie er doorheen. Het familiedrama wordt door alle Nederlandse kranten opgepikt en maken hiervan de volgende dag melding. Dirk Jan en Hermina zijn achterkleinkinderen van Jan van der Stouwe (1844).
Mina schiet direct onder het ijs en is al snel door de kou bevangen. De beide jongens komen weer boven water en schreeuwen om hulp. Peter Lans, oom van de kleine Jan, komt op het geroep af. Jan ligt vooraan in het water en wordt als eerste gered. Hierop gaat hij direct hulp halen. Toen Peter ook Dirk wou grijpen zakte ook hij door het ijs. Omdat Peter niet kan zwemmen was hij zelf dus ook in gevaar.
De inmiddels gearriveerde Jan van Regteren en Jan van der Stouwe weten oom Peter te redden, maar de kleine Dirk konden ze alleen bereiken met ladder en planken. Om Mina te bereiken moest eerst het ijs worden stuk geslagen. De doktoren Pel en Bogaerds uit Kampen hebben nog geprobeerd te reanimeren, maar het mocht niet meer baten.
Bron
Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, 4 maart 1940
Krantenbezorger doodgereden
1940
Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog, op zaterdag 24 augustus, doet Gerrit van Bruggen zijn ronde in Katwijk aan Zee. Hij is weliswaar groentehandelaar, maar in de namiddag brengt hij kranten rond. Omstreeks 18:00 uur fietst hij door de Secr. Varkevisserstraat als een achterop komende vrachtwagen hem aanrijdt. Gerrit is op slag dood. De chauffeur is na de aanrijding doorgereden. Voor onderzoek zijn ter plaatse aanwezig de burgemeester W.J. Woldringh van der Hoop, de inspecteur van politie en dokter J.C.A. Cleveringa.
Binnen de familie gaat het verhaal dat Gerrit is aangereden door een Duitse militaire vrachtauto. Het Leidsch Jaarboekje meldt ook
Aanrijdingen door Duitsche militairen met doodelijken afloop: Nr. 126. Gerrit van Bruggen, geb. 30 Jan. 1880, groentenhandelaar, op 24 Aug. 1940.
In de archieven is hierover verder niets terug te vinden. Voor zover wij weten is de dader nooit gevonden.
De weduwe heeft het niet kunnen bolwerken, want in mei 1941 wordt de groentehandel in de krant te koop aangeboden. In september overlijdt zij op 66-jarige leeftijd aan 'maaglijden'. Uiteindelijk is de winkel door haar dochter overgenomen.
Bron
Leidsch Dagblad 26 augustus 1940
Vereniging Oud Leiden. Leidsch Jaarboekje. Jaarboekje voor geschiedenis en oudheidkunde van Leide eo., 1946, blz 124.
Het suikertreintje
1950
Wie de stad Groningen kent, weet dat er meerdere suikerfabrieken hebben gestaan. Het gaat hier om de voormalige Friesch-Groningsche Coöperatieve Beetwortelsuikerfabriek aan de huidige Peizerweg. Ten tijde van de fabriek loopt er een zogenaamd 'suikertreintje' voor het vervoer tussen de fabriek en de loods. Op vrijdagmorgen 17 november gaat het hier mis. Martin Hoogendoorn, kleinkind van Aalbert Hoogendoorn en woonachtig aan het Buiten-Damsterdiep, staat als hulprangeerder op de treeplank van de tweede wagon als hij om 8:45 uur er vanaf glijdt. De machinist hoort een gil en stopt direct, maar het leed is al geschied. Martin is onder de wielen terecht gekomen en op slag dood.
Bron
Nieuwsblad van het Noorden 17 november 1950
Kleinen stelen en Groten stelen
1722
Er is een oud gezegde: 'Kleinen stelen en Groten stelen. Groten stelen het meest'. De kleine dief Dirck Jansz Spilt ontsnapte aan de galg en werd veroordeeld tot geseling, brandmerking en verbanning. De dorpsschout Lammert Killewigh, die Spilt heeft gearresteerd en liet martelen, bleek later het dorp Huizen opgelicht te hebben voor enorme bedragen. Killewigh wist 's nachts met een deel van de buit te vluchten naar de vrijstad Vianen, waar het Hollandse gerecht geen bevoegdheid had.
nb. Helaas bestaat de site niet meer en bij mijn weten is het verhaal nooit (op papier) gepubliceerd. Ik beraad mij momenteel om een langere samenvatting op te nemen.
Eind goed, al goed. Of toch niet?
1852, 1867
Gemeente Oldemarkt, 1867. Frederikus Hulst (1839-1887) geeft luidruchtig uiting aan zijn gemoed. De plaatselijke veldwachter maant hem in te binden en zich 'van de publieke straat te begeven'. Maar Frederikus geeft hieraan geen gehoor en de situatie loopt uit de hand. De veldwachter gaat over tot arrestatie en maakt daarbij gebruik van zijn sabel.
Opvallend is dat ook in 1867 het al mogelijk is om voor een commissie te protesteren tegen oneigenlijk gebruik van geweld door politie. Het Openbaar Ministerie eist een boete van 25 gulden voor moedwillige mishandeling. De regtbank vonnist dezelfde dag nog en veldwachter Everhard Elias Burgemeister wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 dagen.
Een klinkende overwinning voor Frederikus. Zou je zeggen. Maar Everhard Elias laat het hier niet bij en gaat in beroep bij het Provinciaal Hof van Overijssel. Met succes, want op 7 mei wordt zijn gevangenisstraf omgezet tot tien gulden geldboete. Gelijkertijd wordt Frederikus Hulst veroordeeld voor gewelddadig verzet tegen een 'ambtenaar der openbare magt'. Zijn straf: eene maand in eenzame opsluiting. Voorwaar geen kattepis voor een beetje duwen en sjorren met mijnheer agent. Het moet dus meer dan dat zijn geweest.
Dat het overigens niet altijd goed afloopt bewijst het volgende krantenbericht. De rijksambtenaar Casimir Fredrik van Guldener is een zoon van Anna Elizabeth Burgemeister en zo een neef van genoemde Everhard Elias. Het voorval speelt bijna 15 jaar eerder en Everhard Elias moet hiervan geweten hebben. Hij zal zich er van bewust geweest zijn dat zijn gedrag repercussies heeft. Overigens is een belastingambtenaar uit hoofde van zijn functie rechtlijniger in de leer dan een veldwachter.
Bron
Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant 11 maart 1867 en 8 mei 1867.
Moord en Brand
1633 - 1768
In archiefstukken kom je opmerkelijke dingen tegen over familieleden. Dat varieert van geboorte, ruzies, straffen, bezit tot overlijden. Wat betreft dat laatste springen de onderstaande vijf er uit.
Henrick Gerberts wordt op 30 oktober 1624 'van eenem peert geslagen' en overlijdt als gevolg hiervan.
Op 23 juli 1633 overlijdt Adriaen Jansz Oom als gevolg van een dodelijke steek met verwondingen aan arm en hoofd, aldus een team van doctoren, de officier van Justitie en twee gemeenteraadsleden van Nieuwpoort.
Op 5 oktober 1727 wordt Lambert Goossens begraven. Hij had zich 'met sien eigen roer hem zelven doot geschoten'. Een roer is een lang geweer dat vanwege zijn lengte niet makkelijk onder de kin wordt gezet. Zelfmoord ligt daarom niet voor de hand. Waarschijnlijker is een ongeluk bij het schoonmaken van het geweer of het nalaten daarvan.
In 1768 komt op 70 jarige leeftijd Harmina Swijnenbergh om bij een boerderijbrand. Twee van haar kleinkinderen zijn ook slachtoffer. Veldwachter Barink constateert dat er niets dan beenderen rest.
Adriaan Borst overlijdt op 24 maart 1840 in Lopik op 24 jarige leeftijd. Nog maar 5 dagen eerder was hij in het huwelijk getreden met Cornelia den Hartogh. In kranten van destijds is niets dat zijn vroege overlijden verklaart.
Op 23 juli 1819 doen de plaatselijke veldwachter en chirurgijn aangifte van het overlijden van Gerrit, boerenknecht en zoon van Johannes Mulder. Gerrit is bij een ongelukkige val op de weg van Oud-Bussum overleden, hij was nog maar 17 jaar.
Onweer, 1880
Rijks- en gemeenteveldwachter Havekotte en Van de Hulst zullen dien dag elkaar meermaals hebben bevestigd hoe erg het was. Het onweer beheerst al een week lang het weer in Nederland en de kranten melden verscheidene blikseminslagen. In hun eigen Apeldoorn was de week er voor zelfs een bolbliksem waargenomen:
.. des avonds steeg een vurige bol uit het Noordwesten naar boven. Deze bol was ongeveer zoo groot als de kleinste gestalte der maan. Op ±45° boven den horizon verdeelde hij zich in twee bollen, waarvan de eene onmiddelijk verdween, en de andere mede, doch ter hoogte van ±80° boven den horizon. De beweging was vrij langzaam en het verschijnsel ongeveer een halve minuut zichtbaar.
Meer nog zal hun bevestiging echter betrekking hebben gehad op het slachtoffer, de weduwe en hun kind.
'Na een broeienden dag verzamelde zich in 't Z.W. en 't Z.O. zware wolken, die zich in het Z. vereenigd hebben over deze gemeente (Apeldoorn, red.) trokken' sloeg op vrijdag 16 juli de bliksem in, in een huisje op de Eendragt. Van de mensen in de woning werd de 40 jarige metselaar Gerrit, zoon van Florens Koller dodelijk getroffen, alsmede een hond en een kat. Gelijktijdig raakt een klein kind aan het been gekwetst. Van brand in de woning zal geen sprake zijn geweest want de kranten maken daarvan geen melding.
Bron
Provinciale Overijsselsche en Zwolsche coutrant (20 juli 1880)
Arnhemsche courant (20 juli 1880)
Zutphense courant (17 juli 1880)
Apeldoornsche courant (24 juli 1880)
nb. In de verschillende kranten wordt gerotzooid met de datum door het van elkaar overschrijven. Dat het hier toch telkens dezelfde situatie betreft, leid ik af aan het feit dat niemand anders elders in de krant bij naam wordt genoemd en dat er slechts één overlijdens juist door twee veldwachters wordt verricht.
Zwagermoord in Vollenhove
1723
Lijsbeth Jans Smit is woonachtig in Vollenhove en weduwe van Antoni van Baak als zij huwt met Evert Pingel. Samen met haar tweede man is zij uitbater van herberg 'De Zwaan' aan de Kerkstraat. Op zaterdagavond 9 januari 1723 vindt hier 'de zwagermoord' plaats. Aanleiding en achtergrond zijn door Jos Mooijweer beschreven. Henk van Heerde heeft de tekst overgenomen en voorzien van een mooi nawoord. Alleen daarom al de moeite waard om ook te lezen.
Hoewel de moord niet mijn familie aan gaat, speelt Lijsbeth wel een bijrol in het verhaal. De reeds bestaande wrevel tussen Willem Bernars en zwager Dirk Annaeus ten Broeke ontvlamt op 9 januari in de herberg. Bij aanvang van de ruzie wordt Lijsbeth uit bed gehaald om Willems moeder te roepen. Bij terugkeer blijft Lijsbeth in de keuken achter en begeeft mevrouw Bernars zich naar de gelagkamer. Sussende woorden helpen niet en Evert Pingel scheidt beide partijen door de deur tussen de gelag- en voorkamer te sluiten. Terwijl hij de deur dicht doet, haalt Willem met zijn degen uit naar zijn zwager. Dirk overlijdt ter plekke. Lijsbeth snelt nog naar het wachtgebouw verderop, maar hulp mocht niet meer baten.
Noodlottig ongeval of moord?
1882
Doortje Selles, achter-achterkleinkind van Peter Selles, is 17 jaar en dienstbode. Op donderdag 19 oktober 1882 maakt zij de kamer schoon van ene H.J., gymnasiumleerling. Plots klinkt een schot. Doortje wordt in de slaap getroffen en is op slag dood. Het wapen was van Amerikaanse makelij en de kogels waren onlangs gekocht bij geweermaker Witte in Zwolle. Het wapen heeft vier dagen lang geladen op een boekenplank gelegen. Wie is de dader en wat is het motief? Naast eerder genoemde H.J. is ook huisgenote A. van Andel in beeld. Aanleiding voor mijn zoektocht is dit korte krantenbericht.
Voor de rechtbank in Almelo houdt H.J. zijn onschuld vol. Succesvol, want volgens het arrest van 13 februari 1883 kan hij niet verantwoordelijk worden gehouden voor doodslag 'omdat bewezen feiten geen misdaad, overtreding of wanbedrijf opleveren'. Moord is niet aan de orde, omdat H.J. niets met de dood van Doortje te maken heeft, anders dan dat het wapen zijn eigendom is. Hij heeft het weliswaar laten slingeren, maar dat was geen misdaad. Het Openbaar Ministerie gaat in beroep, dat op dinsdag 3 april dient. Het OM is van mening dat wel sprake is van wanbedrijf, want H.J. wordt onvoorzichtigheid en achteloosheid verweten door willens en wetens een geladen revolver achter te laten. Op 10 april doet Het hof uitspraak en veroordeelt H.J. conform de strafeis tot 100 gulden boete of 7 dagen gevangenisstraf.
Waarschijnlijk heeft het OM afgezien van vervolging van huisgenote en naaister Van Andel. Weliswaar heeft zij de trekker overgehaald, maar zij was door Doortje zelf gevraagd het wapen te verplaatsen opdat Doortje kon schoonmaken. Doortje durfde 'uit vrees voor zulk een moordtuig' het niet vast te houden. Van Andel veronderstelde dat de revolver ongeladen was, omdat H.J. dit meermalen tegen haar had verklaard. Het wapen is per ongeluk afgegaan.
Wat er werkelijk aan de hand is kunt u in dit krantenbericht lezen.
Eene gruwelijke moord
1872
Op 29 november doet Jannes Martens, veldwachter te Heerde, aangifte van het overlijden van Elbertje Beekman. Geruchten doen de ronde als dat haar eigen man haar heeft vermoord. Het verbaast niemand, want het was algemeen bekend dat het paar met elkaar in onmin leefde. En zo wordt het dorp Heerde tien jaar na de geruchtmakende moord op de edelman Oswald Tulleken opnieuw opgeschrikt door een gruwelijke moord.
Elbert Beekman, de man van Elbertje, ontkent alle betrokkenheid. Volgens Elbert kwam hij op de 28e in de schemering tussen 17:00 en 18:00 uur met kar en paard thuis. Als hij zijn vrouw op de keukenvloer met afgesneden hals aantreft, zet hij haar nog rechtop tegen de deurpost, maar ze is al dood. De keuken staat vol rook vanwege brand. Bij het binnentreden van de kamer merkt hij dat bankpapier en zilver uit het kabinet is gestolen. Inmiddels komen buren af op zijn hulpgeroep. Nadat het lijk naar buiten is gesleept, is de brand snel geblust. Toch wordt Elbert gearresteerd en naar het huis van verzekering in Arnhem overgebracht voor ondervraging. Men vermoedt dat de diefstal gefingeerd is en dat 'de brandstichting was aangewend tot bedekking van de dubbele misdaad'.
Elbert en Elbertje zijn op 13 april 1867 te Heerde in het huwelijk getreden als neef en nicht. Het huwelijk blijft kinderloos. Beiden zijn nazaten van Rens Arents Hoekert.
Elbert is een groot fors man met een hoogrode gelaatskleur en bruin haar. Hij is linkshandig. Zijn karakter wordt omschreven als nijdig, driftig en norsch. Na lezing van de stukken kan je daar leugenachtig aan toevoegen. Om zijn slecht overdachte daden te bedekken verandert hij zijn verhaal een paar keer. De moord en de brand blijft hij steevast ontkennen. Maar van de zogenaamde diefstal moet hij erkennen dat hij hierin zelf de hand had. Overigens geeft hij geen eenduidige verklaring voor zijn handelen, anders dan dat hij uit de nalatenschap zijn inbreng in het huwelijk wilde veilig stellen.
Bij de behandeling van de zaak op 10 maart 1873 bij het Provinciaal Gerechtshof te Arnhem wordt Elbert beschuldigd van moord en van brandstichting 'in zijne (maar, red.) aan een ander toebehorende woning'. De eis: levenslange tuchthuisstraf en betaling van de kosten. Een indrukwekkende lijst van 41 getuigen is gedagvaard, hiertoe behoren onder andere Lammert Vorstelman, nazaat van Drees Jacobs Vorstelman, en Jan van Leeuwen en Sebus van der Beek, beiden nazaten van Henricus van der Beek.
Uiteindelijk wordt Elbert in maart alleen veroordeeld voor de moord op zijn vrouw. Zijn straf is 20 jaar gevangenis. In Hoger beroep wordt het arrest door de Hoogen Raad in juni vernietigd en het proces moet bij het Provinciaal Gerechtshof te Overijssel worden overgedaan. Tijdens het nieuwe proces in september blijft Elbert halsstarrig ontkennen. Opnieuw wordt hij tot 20 jaar gevangenis veroordeeld. Ook deze keer gaat Elbert in cassatie, maar op 24 november bevestigd de Hoge Raad het arrest en wordt hij definitief veroordeeld. Elbert zit zijn straf uit in de gevangenis Blokhuispoort in Leeuwarden. Op 1 december 1873 wordt hij bij de burgerlijke stand aldaar ingeschreven.
Verzekeringsfraude
In de marge van deze moord, vindt ook nog verzekeringsfraude plaats.
Het huis, door den beschuldigde te Hoorn bewoond, hoorde op den dag van de moord in eigendom toe aan de erven van de weduwe IJzerman, die tot haren dood toe er eene kamer in gebruik had. Hij (Elbert, red) zoude het in februarij deze jaars verlaten en dan gaan betrekken een huis in de buurtschap Hoorn, in de maand juli 1872 door hem voor f 3.590 gekocht.
Na het overlijden van hun moeder op 3 mei 1872 was door de erven IJzerman de huur opgezegd en Elbert had in juli een woning gekocht. Daar zou hij in februari 1873 gaan wonen.
De boerderij van IJzerman had brandschade, maar was nog bewoonbaar. Op 19 januari 1873 brand de leegstaande boerderij volledig af. Elbert is hieraan onschuldig, want hij zit dan in voorarrest in Arnhem. Bij onderzoek wordt brandstichting vermoed.
Kort tevoren hadden [..] de gebroeders IJzerman, de som waarvoor het (de woning, red) tegen brandschade was geassureerd van f 1.100 verhoogd tot f 2.800, terwijl één hunner op den avond van den brand in de nabijheid van het perceel is gezien.
De afloop van dit onderzoek heb ik niet kunnen vinden.
Bron
Arnhemsche courant 21 januari 1873 en 10 maart 1873.
Graven
De dood wordt in verschillende culturen op een verschillende wijze benaderd. Vroeger bestonden er vele rituelen en symbolen rond de dood. Deze symbolen drukken gevoelens uit en zeggen iets over de overledene. Op begraafplaatsen vind je de symboliek terug op de grafmonumenten. Enkele voorbeelden van symbolen aangetroffen op de door mij gefotografeerde grafstenen
Afgesneden tak. Dit symboliseert de sterfelijkheid.
Olijftak. Staat symbool voor vrede, maar ook voor vroomheid, wijsheid, gerechtigdheid, vergiffenis, verzoening en overvloed
Palmtak. Symboliseert de overwinning (op de dood).
Treurwilg. De hangende takken en bladeren symboliseren rouw, verdriet en overgave.
Op 23 juni arriveert in Kampen een compagnie soldaten uit Bergen op Zoom. Zij blijven slechts kort want na vier maanden, op 1 november 1655, vertrekken ze al weer naar Heusden. De compagnie staat onder bevel van kolonel Kirckpatrick, een man met een gerespecteerde reputatie. De Schot John Kirckpatrick werd in 1631 kapitein, in 1638 sergeant-majoor, in 1639 luitenant-kolonel en nog in hetzelfde jaar kolonel. Hij onderhoudt goede contacten met prins Frederik Hendrik.
In de jaren rond 1655 maakt de Republiek een glorieperiode mee. De Tachtigjarige oorlog (1568-1648) is definitief voorbij, Nederland heerst over de wereldzeeën, de Gouden Eeuw (1609-1700) beleeft zijn hoogtijdagen en problemen met de bisschop van Munster (1665, 1672), met Engeland (1665-1667) en Frankrijk (1672-1679) zijn nog niet aan de orde.
Onder dit gesternte wordt Kampen aangedaan. Onder hen ook soldaat Francis Cels. Getuige een monsterrol van 12 juli 1655 verblijft Francis 15 weken in het ziekenhuis. Omdat je met genoemde datum en tijdsduur in de knoei komt, wordt waarschijnlijk 15 dagen bedoeld. Francis is dan direct na aankomst opgenomen. Later vindt inkwartiering plaats bij Jan Claesen. Destijds waren er geen kazernes en soldaten werden ondergebracht bij burgers. Al snel moet Francis de 16-jarige Ariaentjen Jelis hebben leren kennen, want drie-en-halve maand na aankomst gaat het stel op 7 september in ondertrouw. Ariaentjen is dan al ruim twee maanden zwanger. Op 19 maart in het jaar daarop, wordt hun zoon Peter gedoopt. Inmiddels is de compagnie al weer vertrokken met achterlating van Francis. In de daarop volgende jaren worden in Kampen nog acht kinderen geboren.
Schotland
Onze zoektocht naar de ouders van Francis stopt hier. Gezien het feit dat Kirckpatrick een schots regiment aanvoert, veronderstellen we dat de voorouders van Francis in Schotland gezocht moeten worden. Aan de andere kant zullen verliezen in het regiment niet uitsluitend worden aangevuld met schotten. Waarom niet ook met protestanten uit zuidelijke streken, België, Frankrijk en misschien zelfs Spanje?
Spanje of Frankrijk
Google je de naam Selles, dan zie je dat dit in Spanje een gebruikelijke topografische en familiaire naam is. Zo werd Jean de Noircarmes de Sainte-Aldegonde, Baron van Selles eind 1557 luitenant van de schutters van de koninklijke wacht van Filips II. Vanaf 1574 vraagt deze Baron van Selles herhaaldelijk aan Filips om naar de Nederlanden te worden uitgezonden. In 1577 krijgt hij toestemming.
Onze Francis zal niet afstammen van deze baron, alleen al omdat deze laatste vervent katholiek was. Maar het is wel een aanwijzing dat Spanje tot de mogelijkheden behoort.
Duitsland dan?
Francis krijgt negen kinderen waarvan alleen Peter en Roelofje volwassen worden. Zoon Peter huwt in 1693 met Jannigje Mensinck, geboren te Ulsen. Wij hebben altijd verondersteld dat Uelsen in het Graafschap Bentheim werd bedoeld. Maar in 2019 komen we tot de ontdekking dat de plaatsen Uelzen en Celle (oostelijk van de lijn Hamburg-Hannover) op slechts 50 kilometer afstand van elkaar liggen. Vader Francis Cels was soldaat en destijds bestond het leger uit huurlingen die van heinde en verre kwamen. Is het mogelijk dat hij uit Celle kwam naar het rijke Nederland tijdens de Gouden eeuw? Als hij contact blijft houden met familie in Celle kan het verklaren dat zijn zoon een vrouw uit Uelzen trouwt.
De Belgische opstand
1830
Na Napoleon wil Engeland geen Franse verrassingen meer. Er moet een buffer tussen beide landen komen door de noordelijke en zuidelijke Nederlanden te verenigen tot één Koninkrijk. Maar beide delen zijn te ver uit elkaar gegroeid door:
De Tachtigjarige oorlog. Het katholieke zuiden versus het protestantse noorden. Een scheiding die nog altijd speelt.
De Gouden eeuw. Een periode waarbij het noorden als republiek een enorme rijkdom vergaarde, terwijl het arme zuiden onderdeel was van het Habsburgse Rijk.
De Franse bezetting. Het zuiden werd door Keizer Napoleon bezet en onderdeel van Frankrijk gemaakt. Het noorden werd een vazalstaat met de broer van Napoleon als Koning.
In augustus 1830 ontstonden de eerste onlusten en op 4 oktober verklaarde België zich onafhankelijk. 'Op 5 oktober deed Koning Willem I een oproep tot algemene wapening. De provinciale commandanten kregen opdracht om 18 afdelingen infanterie samen te stellen. Zij probeerden vrijwilligers te ronselen welke, hetzij onder genot van soldij, hetzij op eigen kosten, de Belgen een lesje moesten leren.'
Nederland lijdt echter een militaire en politieke nederlaag. De opstandelingen claimen als hun grens 'het Groot-Hertogdom Luxemburg, het Gewest Limburg met de vestingen Maastricht en Venlo en het vierde (Cadzand, Sluis, IJzendijke, Biervliet) en vijfde district (Hulst, Axel, Westdorpe) van Zeeland'. Hiermee kan Nederland natuurlijk niet akkoord gaan. Internationaal staat Koning Willem I echter alleen.
Een jaar later, in 1831, probeert hij een betere onderhandelingspositie te krijgen met wat bekend staat als de Tiendaagse veldtocht. Militair gezien een overwinning, maar België scheidt zich alsnog af. Pas in 1839 legt Koning Willem I zich hierbij neer. In de tussenliggende jaren blijft het Nederlandse leger aan de zuidgrens paraat.
Bron
Hallo, F.J. 1831. Staatkundige handelingen van de Londensche Conferentie in de zaken van Holland en België, ter oorzake van den Belgischen opstand in 1830, 1831. Uitgegeven door Moolenijzer, Amsterdam.
Korporaal Berend Ruitenberg, geboren 29 januari 1801 te Zalk en zoon van Matje Jans van 't Oever, overlijdt 28 februari 1832 in het hospitaal van Hulst aan zenuwzinkingskoorts. Via de Mobiele Schutterij van Overijssel is hij ingedeeld bij de 1e afdeling, 2e Bataljon, 4e Compagnie. In de overlijdensakte staat 'diende voor zichzelven', waaruit wij afleiden dat hij vrijwilliger was.
Zenuwzinkingskoorts staat gelijk aan buiktyfus, een darminfectie door een Salmonella-bacterie. De ziekte wordt onder slechte hygiënische omstandigheden overgedragen. Na de Tiendaagse veldtocht zullen meer soldaten aan buiktufys, rode loop en malaria overlijden, dan als gevolg van strijdhandelingen.
Als loteling had Berend in 1820 nummer 1 getrokken. Dat betekende dat hij direct werd opgeroepen voor de Nationale Militie. Op 1 mei 1820 treedt hij toe tot het 7e Regiment Infanterie met stamboeknummer 7923. Wegens 'expiratie van dienst' wordt hij op 10 maart 1825 weer ontslagen. Na zijn reguliere diensttijd is hij dus op enig moment toegetreden tot de Mobiele Schutterij om zo bij de Belgische opstand betrokken te raken.
Garrit Jan Nagelvoort
Garrit Jan Nagelvoort, geboren 13 februari 1807 te Zutphen is een achterkleinkind van Egbert Jans Teerink. Garrit Jan overlijdt 20 april 1832 te Bergen op Zoom. In de overlijdensakte staat dat hij flankeur is bij 7e Afdeling Infanterie, 2e Divisie. Deze Afdeling is in 1830 betrokken bij de bezetting van de Citadel in Antwerpen en zat daar in afgeslankte vorm in december 1832 nog.
Nadat Generaal Chassé de stad Antwerpen had prijs gegeven en zich op het kasteel had teruggetrokken waren op 31 oktober 1830 het 1e en 2e bataljon naar Roosendaal vertrokken. Van het 7e Regiment bleef alleen het 3e (flank)bataljon op het kasteel achter. Dat Garrit Jan flankeur is wijst er op dat hij in dit laatste bataljon zat.
Maar hoe komt hij dan in april 1832 in het hospitaal van Bergen op Zoom terecht? Van een serieuze belegering van het kasteel is alleen in oktober 1830 en december 1832 sprake. Wij veronderstellen dat hij begin 1832 wegens ziekte per schip via de Schelde is overgebracht naar Bergen op Zoom. In de stamboeken van dit regiment hebben wij zijn naam nog niet gevonden.
Willem Bessem
Willem is een kind van Hendrik Jan Bessem. In 1829 trekt Willem bij de loting het nummer 99, waarmee hij op de reservelijst komt. Maar op 1 mei zit hij toch onder de wapenen bij het 7e Regiment Infanterie. Tijdens de opstand, op 27 oktober 1830, veroveren hij en de zijnen onder leiding van Generaal Chassé de Citadel van Antwerpen en houden die nadien bezet. Op 5 april 1832 krijgt Willem hiervoor het Metalen kruis toegekend.
Als Koning Willem I weigert zijn troepen terug te trekken, belegeren de Fransen het kasteel. Na een 24 dagen durend bombardement geeft het Nederlandse garnizoen zich op 23 december 1832 over. Willem Bessem wordt als krijsgevangene naar Sint-Omaars in Frankrijk overgebracht, waar hij op 5 of 6 januari 1833 aankomt. Na het Verdrag van Zonhoven krijgen de gevangenen het bevel zich gereed te maken voor vertrek naar Duinkerken. Op 7 juni worden ze ingescheept en komen de volgende dag aan in Vlissingen. Volgens het stamboek is Willem officieel op 8 juni vrij gelaten.
Het feit dat Willem in 1832 in de Citadel krijgsgevangen is genomen, betekent dat hij in het 3e bataljon van de 7e Afdeling zat.
Op 17 juli 1833 gaat in opdracht van de Koning een bevel uit voor de verdediging van Terneuzen. Daar en in de omgevende steden zullen veel militairen gelegerd zijn geweest. Zo ook in Axel.
Hendrik Jan van Dijk, zoon van Jan Aalts van Dijk, is schutter bij de 4e Compagnie, 1e Bataljon, 1e Afdeling van de Overijsselsche Schutterij en als bataljon uitgezonden naar Zeeuws Vlaanderen. Afgezien van enkele schermutselingen was het leven waarschijnlijk saai en bestond het uit eindeloos wachtlopen, excerceren, enzovoort. De leefomstandigheden op het kampterrein zijn, met veel man op elkaar gepakt, niet optimaal. De hygiëne lijdt er onder. Hendrik Jan overlijdt op 23 augustus 1833 in het Militair Zieken-etablissement te Axel, aan de gevolgen van galrotkoorts.
Galrotkoorts, ofwel rode loop 'is een uiterst besmettelijke ingewandsziekte, die ontaardt in een niet te stoppen diarree, waardoor het lichaam aan koortsen en uitdroging ten onder gaat. De besmetting wordt, in tegenstelling tot veel andere ziekten, overgedragen door een amoebe en géén bakterie. De besmettingshaarden zullen in de eerste plaats de latrines (poepdozen) zijn geweest'.
Op 9 februari 1891 overlijdt Cornelis Tisper, drager van het Metalen Kruis, zoon van Pieter Karel Tisper. De onderscheiding is aan elke strijder van de Tiendaagse Veldtocht van 2 tot 12 augustus 1831 uitgereikt. Niet vanwege heldenmoed, maar simpelweg omdat hij er bij was. Cornelis zal er niet minder trots op geweest zijn. De gehele 19e eeuw hebben de veteranen herdenkingsmarsen georganiseerd. Het kruis is gemaakt van het brons van twee kannonnen die op 8 augustus bij Hasselt op de Belgen zijn veroverd.
Bij de loting in Jaarsveld trekt Cornelis nummer 7. Hoewel het een laag nummer is komt hij hiermee in eerste instantie toch op de reservelijst. Op 29 april 1829 zit hij toch onder de wapenen bij het 1e Regiment Veldartillerie met nummer 9969. En zo raakt hij al vanaf de eerste dag betrokken bij de Belgische opstand. De bataljons van zijn regiment worden verdeeld over drie Divisies. Waar Cornelis terecht is gekomen is onbekend.
In het veld zal hij geen moed hebben getoond maar eerder onbetamelijk gedrag. In het stamboek is te lezen 'Bij vonnis van den Krijgsraad te 's Bosch dd 4 maart 1831 ter disciplinaire correctie van het Korps terug gezonden, wegens overtreding der Krijgstucht'. Cornelis is uit actieve dienst gehaald en heeft tot en met 1833, maar misschien ook wel tot het einde van zijn diensttijd in 1838, zijn dagen gesleten in de kazerne te 's Hertogenbosch. Desondanks heeft het de Koning dus toch behaagt om hem het Metalen Kruis uit te reiken.
Jan Hoogendoorn
Jan is een kind van Jannigje Maasland. Als loteling had hij in Jaarsveld nummer 10 getrokken en dat betekende dat hij direct werd opgeroepen voor de Nationale Militie. Op 12 maart 1831 meldt hij zich voor dienst bij de 13e Afdeling Infanterie, 3e Divisie. Niet bekend is welk bataljon. Omdat in het stamboek (nummer 19396) wordt gesproken van 's Hertogenbosch vermoed ik het 2e of 3e Bataljon van respectievelijk de majoors Laasman en Voigt. Op 5 april 1832 krijgt Jan het Metalen kruis toegekend.
Regulier bedraagt zijn diensttijd 5 jaar, tot april 1836. Maar Jan zwaait pas af op 15 september 1839 nadat Koning Willem I in april van dat jaar het Verdrag van Londen had getekend.
Jan Willem Ilsink
Jan Willem is een kind van Abraham Ilsink. Bij de loting in Bathmen in 1830 trekt Jan Willem het lage nummer 8. Op 1 mei wordt hij ingeschreven onder nummer 3524 bij het 18e Regiment Infanterie. Nadat de Belgen in augustus 1830 in opstand komen, wordt Jan Willem op 5 oktober overgeplaatst naar het 7e Regiment Infanterie (nummer 12248) in de vesting Grave. Het is niet bekend bij welk bataljon hij was ingedeeld. Op 5 april 1832 krijgt Jan Willem het Metalen kruis toegekend. Op 15 september 1839 zwaait ook Jan Willem af.
Warner van de Wetering
Warner is een kind van Evert Jansen van de Wetering. Als loteling van de lichting 1831 in Kampen trekt hij nummer 1 en weet dus zeker dat hij in dienst moet. Op 20 januari is hij als soldaat ingedeeld bij het 7e Regiment Infanterie met nummer 18512, in Kampen (1e Bataljon) of Zwolle (3e Bataljon).
Warner zou aan de Tiendaagse veldtocht hebben kunnen deelnemen, maar op 15 oktober wordt hij al weer ontslagen wegens 'lighaamsgebreken'. De term is veelomvattend maar zal geen strijdwond inhouden want Warner wordt niet geëerd met het Metalen kruis.
Het stamboek geeft nog een aanwijzing. Bij het signalement staat vermeld dat hij een 'kale plek op het hoofd' heeft. Dit kan op een oude hoofdwond duiden, als gevolg van een vecht- of valpartij, waarbij een lichte hersenbeschadiging is opgelopen. Misschien de reden om na verloop van tijd alsnog ontslagen te worden. Maar de kale plek kan natuurlijk ook gewoon een vorm van alopecia zijn.
Albert Ilsink
Albert is een kind van Jan Jansen Ilsink. Bij de loting in Bathmen in 1827 trekt Albert het lage nummer 8. Op 1 mei wordt hij ingeschreven bij het 7e Regiment Infanterie onder nummer 14631, maar wordt op 3 oktober 1829 overgeplaatst naar het 1e Bataljon Jagers (Regiment Grenadiers en Jagers, stamboeknummer 8323). Gedurende de Belgische opstand behoorde dit bataljon onder aanvoering van Kolonel Baron van Heerdt tot Eversberg tot de 1e Divisie Infanterie. Albert ontvangt 5 april 1832 het Metalen kruis. Op 15 november 1836 wordt hij uit dienst ontslagen wegens 'expiratie van diensttijd'.
Florens Wijngaards
Florens zal rond 1835 zijn opgeroepen. Hij komt als Jager bij de 4e Compagnie van het 1e Bataljon Jagers en blijft tot en met 1839 in dienst. Met zijn leefwijze komt Florens elders op deze pagina uitgebreid aan bod.
Erfgooiers
1580
Erfgooiers zijn boeren in het Gooi die gezamenlijk gebruiksrechten hadden op de gemeenschappelijke gronden. De boerderijen en rechten overerfden van vader op zoon.
In 968 stichte Wichman van Hamaland een jufferstift (vrouwenklooster) in Hoog-Elten, in de Achterhoek. Zijn goederen en gebruiksrechten op gronden schonk hij aan dit stift. Hiertoe behoorde ook het Gooi. Boeren betaalden belasting in natura aan het klooster. In ruil kregen ze het exclusieve recht om de collectieve gronden te gebruiken.
De boeren beschermden dit recht met schaar- en bosbrieven tegen anderen. Zo mochten alleen mensen die geboren waren in het Gooi en de rechten van hun vader hadden geërfd gebruik maken van de gronden. Hier is de naam 'erfgooier' van afgeleid. Steeds één mannelijke telg uit één familie erfde het volledige gebruiksrecht. Dit leidde tot een onderscheid in scharende en niet-scharende erfgooiers. Niet-scharende erfgooiers bleven in theorie gerechtigd, maar hadden hier in de praktijk niets aan.
De privileges van de erfgooiers leidde tot ruzie met niet-erfgooiers. De ruzie eindigde in 1708 voor de rechtbank. Omdat niet duidelijk was wie partij was als erfgooier en waar de gemeenschappelijke gronden lagen, droeg de rechtbank op om hierover duidelijkheid te geven. Zo werd in 1708 voor het eerst een officiële lijst met namen opgesteld en in 1709 een kaart. Op de lijst staan verschillende voorouders en verwanten.
Killiaan Rensselaar, nazaat van naamgenoot Killiaan Rensselaar (1586-1643) die in 1620 het hof kocht. Bedoelde Killiaan is geen erfgooier, maar heeft de rechten verkregen op basis van het bezit van het hof.
Jannetje Pieters van Oostveen vraagt zich vertwijfelt af of ze wel moet trouwen. Blijft Gerrit haar trouw? Zal hij haar blijvend onderhouden? De familie is verdeeld. Vader is rationeel en vindt Gerrit een goede partij met geld, een opleiding en goede vooruitzichten. Moeder daarentegen is boos en maakt zich zorgen om de familienaam. Gerrit heeft namelijk vlak voor het huwelijk nog het bed met een andere vrouw gedeeld. De geschetste gedachten en emoties zijn verzonnen, maar zullen vast bij Jannetje en haar familie gespeeld hebben. Waarom Jannetje in april toch in het huwelijk treedt met Gerrit blijft ongewis.
Onder de titel 'Judik Jans, verleid of verkracht?' in Oude sporen (2001, p33-39), een mooi verhaal over Gerrit Jacobsz Schaap. Judik beweert dat zij en Gerrit eind 1712 het bed deelden en zij nu zwanger is. Terwijl Gerrit in maart 1713 zijn huwelijk aankondigt met Jannetje van Oostveen. De strijd die ontstaat moet u zelf lezen, maar uiteindelijk neemt Gerrit zijn verantwoordelijkheid en voorziet in het onderhoud van zijn buitenechtelijke dochter Jannetje Gerrits (gedoopt 24 september 1713). De schrijver roemt Gerrit voor zijn besluit en Judik voor de strijd voor haar kind. Dat laatste was niet gebruikelijk in een tijd dat de vrouw een ondergeschikte rol speelde.
In het verhaal wordt Gerrit Schaap zowel monseigneur als meester (in de rechten) genoemd. Waarschijnlijk is alleen het eerste waar en moet de afkorting mr. zo worden geïnterpreteerd. Het maakt het verhaal niet minder, want ook een geestelijke had beter moeten weten.
Gerrit Maasland is 26 jaar oud als hij 2 maart 1809 te Utrecht in de Catharijne kerk trouwt met Catharina Kwartier. Het stel gaat in Lexmond wonen, de geboorteplaats van Gerrit. Catharina overlijdt vijf jaar later op 5 januari 1814, misschien wel in het kraambed. Voor zover bekend blijft het huwelijk kinderloos.
Na de gebruikelijke periode van zware en lichte rouw huwt Gerrit te Lexmond op 5 augustus 1815 met Niesje van Euwijk. Niesje is al 5 maanden zwanger, want 9 december wordt hun kind Jacob geboren. Gerrit is arbeider, waarmee vast dagloner wordt bedoeld. Hij zal dan telkens in de omgeving op zoek zijn naar werk. En daarmee wordt de levensloop van Gerrit ook een beetje schimmig.
Zonder dat een scheiding bekend is, nu hoeft dat niet bewaard te zijn gebleven, huwt Gerrit op 15 september 1819 met Annetje Boelhouwer. In de akte staat 'laatst weduwnaar van Kaatie Quartier', maar niets over Niesje. En omdat het derde huwelijk in Weesperkarspel plaats vindt, hemelsbreed 45 kilometer van Lexmond, is het de vraag of Niesje en Annetje van elkaars bestaan hebben geweten.
Opmerkelijk is dat moeder Hilligje van Besooijen, wonende te Meerkerk, schriftelijk haar toestemming geeft aan dit 3e huwelijk in 1819. Alsof zij óók niets weet van Niesje. En dat doet denken aan vergaande vergeetachtigheid, want moeder was zelf aanwezig bij het 2e huwelijk volgens de akte van 1815 en geeft daar óók al haar consent.
Uit het huwelijk met Annetje Boelhouwer, zij is dan 3 maanden zwanger, komen twee kinderen voort. Bij het eerste kind, geboren 18 maart 1820, doet Gerrit nog zelf de aangifte. Van het tweede kind, toevallig ook geboren 18 maart (1822), is de geboorte alleen te vinden in het doopboek van Ankeveen. De geboorteakte bestaat niet meer. Op 25 juli 1822 blijkt Annetje de scheiding te hebben aangevraagd en is de verblijfplaats van Gerrit onbekend. Op 9 november is het huwelijk daadwerkelijk ontbonden.
Ik stel mij zo voor dat Gerrit op weg om aangifte te doen, eerst nog zijn leven heeft overzien in de kroeg. Daarna is hij gaan lopen en is doorgelopen... Feit is dat hij 21 juni 1822 overlijdt in Ameide, ver van vrouw en kinderen. Nou ja, dat is hoe je het bekijkt, want hij is 'gevlucht' naar Niesje, zijn tweede vrouw. In de overlijdensakte staat 'Gerrit Maasland [..] zonder vaste woon en verblijfplaats, doch zich thans hier ophoudende, gehuwd met Niesje van Ewijk, zonder beroep, zich mede alhier bevindende [..]'. Toen Gerrit met Annetje trouwde was Niesje nog niet overleden, maar van een definitieve scheiding lijkt ook geen sprake.
Het ziet er naar uit dat Annetje en de beide kinderen niet bekend zijn met het overlijden van Gerrit in 1822, want in de huwelijksakte van zoon Dirk in 1847 is te lezen 'zoon van Gerrit Maasland, wiens woonplaats onbekend is'.
Een lang slepende scheiding
1843-1864
Twee maand voor de geboorte van Willem Kragt op 27 september 1818 te Kampen, overlijdt zijn vader Willem Jans Kragt (1777-1818) op 40 jarige leeftijd. Beiden zullen hun kind(eren) niet zien opgroeien. Maar bij Willem junior is wel wat aan de hand.
In mei 1839 huwt Willem jr. met Hilligje Frielink. Beiden zijn 20 jaar en Willem is dan 'schippersknegt'. Hilligje is zichtbaar zwanger, want na 4 maand wordt Evertje geboren. Daarna volgen in 1840, 1842, 1850, 1852, 1853, 1856 en 1860 nog meer kinderen. Van 1839 tot 1850 houdt Hilligje zich aan de huwelijksgeloften, maar daarna volgen kinderen die niet van Willem zijn. Toch staat in de geboorteakten van alle kinderen Willem als vader genoemd, maar wordt de aangifte door de vroedvrouw gedaan. Er staat telkens bij dat de vader 'naar elders is vertrokken'.
Willem vaart op 8 maart 1843 als matroos vanaf Texel uit met het kofschip 'De Onderneming' onder gezag van kapitein De Boer. Het schip had Hull in Engeland als bestemming. Volgens de rechtzaak in 1861: 'Sedert dien dag van uitzeilen is nimmer van schip of bemanning iets vernomen [..], zoodat moet geacht worden dat het bedoeld schip met de geheele equipage door eene noodlottige gebeurtenis geheel is vergaan'. Ook de verzekeringsmaatschappij gaat hier van uit en vergoedt het schip en de lading aan de rederij.
Maar is het schip ook daadwerkelijk vergaan? Een jaar later, op 29 april 1844, is bovenstaand artikel in de Nieuwe Rotterdamsche Courant te lezen. Weliswaar varen meerdere schepen onder dezelfde naam, maar gaat het mijn inziens wel om het zelfde schip en de zelfde kapitein uit Kampen. Zowel Hilligje als de verzekeringsmaatschappij hebben dit artikel gemist. De rederij heeft het ook gemist, maar die zou worden ontbonden of was dat misschien al.
Na 18 jaar wil Hilligje een nieuw huwelijk aan gaan. Zij wenst hiervoor via de rechtbank toestemming. Vanaf 29 juli 1861 tot 24 augustus 1863 wordt Willem via de krant tot zeven maal gedagvaard. Hij komt niet opdagen. De voormalige reders bevestigen dat Willem als matroos op De Onderneming is aangemonsterd. Het vonnis volgt op 16 december 1863 en op 19 maart 1864 is de echtscheiding een feit.
Triest is dat zij de week daarop overlijdt op 28 maart 1864, nog voordat zij opnieuw heeft kunnen trouwen. Van de kinderen 'zonder vader' leven alleen Hillegje (14 jr) en Harm (4 jr) nog. Misschien zijn beiden opgevangen door hun oudste en inmiddels meerderjarige zus, Evertje. Die krijgt in 1865 en 1868 twee voorkinderen, die de vader pas in 1879 erkent. De huwelijksmoraal heeft Evertje van haar moeder overgenomen, maar het onttrekken aan de huwelijksplicht door vader Willem Kragt kon destijds ook al niet door de beugel.
Nawoord
Op Marhisdata resulteert een zoekopdracht naar het schip 'De Onderneming' met kapitein 'De Boer' rond 1844 in een smakschip en een tjalk. Volgens de Groninger Courant vertrekt op 8 maart 1844 De Onderneming van Texel naar Hull met kapt. De Boer. En in het Algemeen Handelsblad vinden we een bevestiging dat het gaat om K.A. de Boer. Kortom, verwarring alom over jaartal en scheepstype.
Zeevaart-historicus Peter de Leeuw oppert 'Vergissen de kranten zich of vergist de onbestorven weduwe zich later onbedoeld in het jaar, of zelfs met opzet? ' Een gedachte die niet eerder was opgekomen.
Laten we het scheepstype achterwege, dan is nu het vermoeden dat Hilligje zich tijdens de rechtzaak heeft vergist en dat de reders het niet hebben gecorrigeerd door gebrekkige administratie van een reeds opgeheven rederij. De conclusie is dat het schip niet 8 maart 1843 maar 8 maart 1844 is vertrokken. Hiervan wordt keurig melding gemaakt in de kranten.
Bron
Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant 29 juli 1861, 21 juli 1862, 23 februari 1863, 24 augustus 1863
Nederlandsche Staatscourant 22 juli 1862, 19 februari 1863, 22 augustus 1863
Nieuwe Rotterdamsche Courant 12 maart 1844, 29 april 1844
Algemeen Handelsblad 11 maart 1844
Provinciale Groninger Courant 30 april 1844
Amsterdamsche Courant 26 augustus 1844
Leven in zonde
1849-1875
Elisabeth Margaretha Aleida van London is het eerste kind van Everdina Elizabeth Burgemeister en geboren in 1823 in de Achterhoek. Vader Evert Godevrid van London is belastingambtenaar. Omstreeks 1826 veranderen de omstandigheden door onbekende oorzaak. Het gezin verhuist naar Avereest en Evert staat vanaf dan in akten te boek als dagloner, arbeider, koopman en sluiswachter. Bij zijn overlijden in 1847 wordt hij zelfs 'kolonist' gegenoemd en daarmee wordt de bedelaarskolonie Ommerschans bedoeld. Het is duidelijk, het gezin is armoedig (geworden).
Moeder Everdina zal een jaar later, op 22 augustus 1848, overlijden aan de Sponturfwijk. Waarschijnlijk woont het gezin hier, want 5 maanden later, bevalt dochter Elisabeth van een kind, eveneens aan de Sponturfwijk. In de jaren er na krijgt zij nog 7 kinderen. Toch huwt Elisabeth pas in 1872 op 49 jarige leeftijd voor het eerst. De kinderen worden bij het aangaan van het huwelijk niet door de bruidegom als de zijne erkend en houden dus hun moeders naam 'van London'.
Maar wie is de vader van deze kinderen dan wel? In alle geboorteakten wordt hij weliswaar bij naam genoemd, maar niet in de rol van vader. Onder de titel 'Leven in zonde' schrijft Rijnhart in d' Avereester kroniek (september 2010) een plausibel verhaal. Na al die tijd is hierover alleen nog zekerheid te krijgen met DNA-onderzoek.
Overigens zal ook de zus van Everdina op de Ommerschans overlijden. Catharina H.A. Burgemeister komt met haar man in mei 1871 in Avereest wonen. Haar man is dan onderwijzer. Eveneens een respectabel beroep maar je werd er niet rijk van. Vlak voor kerst 1876 overlijdt haar man. Catharina is dan 69 jaar, een bejaarde dame. Zij zelf overlijdt op 16 april 1881 op de Ommerschans. Doorgaans wordt dan bedoeld dat je binnen de strafkolonie overleed. Omdat er geen sprake is van een veroordeling ga ik er nu van uit dat zij in de directe omgeving van de kolonie thuis is overleden. Misschien ook wel aan de Sponturfwijk. Toch is Catharina begraven op de begraafplaats van de Maatschappij van Weldadigheid volgens online-begraafplaatsen.nl.
Op 25 januari 1829 wordt in Jaarsveld Marinus geboren, zoon van Abraham Alblas en Gerrigje de Bruin. Zijn levensloop is niet helemaal duidelijk, maar op 8 augustus 1868 overlijdt Marinus te Omerschans als kolonist. Zijn lijk wordt bijgezet op de nabij gelegen begraafplaats in een graf zonder steen. Overigens overlijden dat jaar 133 mensen, terwijl dat deze jaren doorgaans 80 is. Mogelijk heerst er een ziekte.
Uit een veroordeling van de Arrondissements Rechtbank in Amsterdam op 2 juni 1856 wordt duidelijk dat hij wordt verdacht van het vragen van aalmoezen en dien ten gevolge wordt aangeklaagd voor 'landloperij, gepleegd onder verzachtende omstandigheden'. De verzachtende omstandigheden zijn dat hij geen vaste woonplaats heeft, geen middelen van bestaan en geen werk. Hij wordt veroordeeld tot 14 dagen gevangenisstraf en zal daarna worden overgebracht naar een bedelaarsgesticht. Dit laatste is verplicht als reeds eerder een veroordeling voor landloperij heeft plaats gevonden. Met andere worden, ook voor juni 1856 is hij hiervoor al eens veroordeeld geweest.
Op 4 september 1856 arriveert hij op de schans. Bij aankomst wordt zijn signalement opgesteld: lengte 1,67 meter, blond haar, blauwe ogen en een smal gezicht. Aan de rechter zijde heeft hij een litteken van een liesbreuk. Twee weken later, op 20 september, wordt Marinus al weer doorgezonden naar de rechtbank. In die korte tijd heeft hij dus iets uitgevreten. Op 3 oktober staat hij daadwerkelijk voor de burgerlijke rechter. De uitspraak is (mij) niet bekend maar waarschijnlijk is er een lange straf opgelegd omdat hij pas op 29 januari 1864 terug keert op de schans.
Volgens akte 6013 wordt hij een half jaar later, op 17 juni 1864 ontslagen. Waarvan is onbekend, maar het zal niet betekenen dat hij vrij man is ¹). Het Algemeen Politieblad meldt namelijk op 28 oktober van dat jaar dat hij het bedelaarsgesticht is ontvlucht en verzoekt zijn opsporing. Ver is Marinus niet gekomen want akte X5792 meldt dezelfde dag nog zijn terugkeer op de schans.
Voor zijn vluchtpoging staat hij op 9 december van dat jaar opnieuw voor de rechter en op 9 januari 1865 keert hij terug op de Ommerschans. Marinus zal het niet eens zijn met de opgelegde straf, want samen met Gerhardus Redkamp steekt hij de boel in brand. Ze worden beiden gepakt en op 7 februari alweer op transport gezet naar de rechtbank.
Volgens de krant staat hij op 3 mei daadwerkelijk voor de rechter. Beiden worden verdacht van het 'moedwillig in brand steken van brandbare stoffen in den strafkelder der kolonie' op een zodanige wijze dat de brand zich over andere gebouwen kon en moest verspreiden. Volgens het Openbaar Ministerie hebben beiden niet gedacht aan enig mensenleven. Op 11 mei volgt de uitspraak. Beiden worden overeenkomstig het requisitoir van het OM veroordeeld tot 7 gulden geldboete of 3 dagen subsidiair. Omdat je van een kale kip niet kan plukken is Marinus in opdracht van de advocaat-generaal direct in hechtenis genomen. Op 15 mei keert Marinus terug op de schans.
Door de jaren heen proberen vele kolonisten door brandstichting van de Ommerschans weg te komen. In de beginperiode van de Maatschappij werd men hiervoor nog tot de doodstraf veroordeeld. Later werd doorgaans 5 jaar tuchthuisstraf opgelegd. De 3 dagen celstraf voor Marinus lijken mij een schijntje.
Als bedelaar kwam hij op de Ommerschans terecht in een zaal van het grote gebouw op het binnenplein. 'Elke voormalige bedelaar, [..], heeft zijne eigene zitplaats op de banken die langs den muur loopen; onder deze zitplaats heeft hij eene lade en daarboven hangt zijne hangmat, welke des avonds naar beneden gelaten wordt. Op het middenplein is aan elke zijde een afzonderlijk gebouw, met twee werkzalen.
De strafkelder waar Marinus brand heeft gesticht was 'een voormalige opslagbunker uit de tijd dat de schans nog een militaire vesting was. Een naargeestig donker hol, niet veel meer dan een gat in de grond.'
Bron¹) Het woord 'ontslagen' betekent doorgaans dat je vrij bent om te gaan. Maar tussen 17 juni en 28 oktober is geen nieuwe inschrijving gevonden. Daaraan zou overigens ook een nieuwe veroordeling aan vooraf gegaan moeten zijn, die ook niet is gevonden. Daarom ga ik er vooralsnog van uit dat het woord hier anders geinterpreteerd moet worden.
Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant van 3 mei 1865
Centraal Bureau voor Genealogie (Politiedossier)
Voor straffen voor brandstichting zie Delpher.nl en zoek op Gregorius van Hamme + 1842, Gerrit Rummel + 1845, J Rielder + 1862 of Alberdina van Veggel + 1862.
Arend Zwijnenberg
Op 25 mei 1847 deserteert Arend, geboren te Olst en kind van Jan Tonissen Zwijnenberg, uit het 3e gesticht in Veenhuizen. Hij is dan 26 jaar en neemt samen met nog 4 'verpleegden' de benen. Het zijn allen landlopers of bedelaars. Twee maand later licht de ambtenaar van Veenhuizen per brief de burgemeester van Olst in van de vlucht.
Arend zal geregeld terugkeren in Veenhuizen. Soms zit hij zijn straf uit en soms neemt hij de benen. Hij zwerft door een groot deel van Nederland.
Na 6 jaar treffen we hem aan in het patiëntenregister van het Buitengasthuis Amsterdam op de afdeling 'mannen verband'. Zijn verblijf duurt 40 dagen van 27 september 1853 tot 6 november 1853. Hij is dan werkman en woont op het Damrak, mogelijk in een pension.
Waarschijnlijk heeft Arend geen vast werk, want 5 jaar later wordt hij in Zwolle opgepakt voor bedelarij. Omdat hij 11 jaar geleden was gedeserteerd, wordt hij eerst naar de Ommerschans gebracht. Bij de inschrijving op 13 oktober 1858 staat 'de voorste vinger van de linkerhand stijf'. Wegens goed gedrag wordt hij 22 januari 1859 overgebracht naar het 1e gesticht in Veenhuizen. Hier is blijkbaar meer vrijheid en hij waagt de gok, want het lukt hem om op 10 april 1859 opnieuw te deserteren. In het Algemeen Politieblad is te lezen dat hij de kolonie is ontvlucht samen met een andere man. Een jaar later wordt hij in Utrecht opgepakt. En aangezien hij was gedeserteerd, gaat hij eerst naar Veenhuizen. Daar arriveert hij op 19 maart 1861. Ditmaal zit hij zijn straf uit en wordt op 15 april 1862 ontslagen.
In 1865 komen we hem opnieuw in Amsterdam tegen in het Buitengasthuis, nu op de afdeling 'Mannen Syphilitischen'. Syfilis is een bacteriële huidziekte aan de geslachtsdelen. In die tijd was een kwikbehandeling gangbaar, peniceline was tenslotte nog niet uitgevonden. Tegenwoordig weten we dat een dergelijke behandeling niet helpt tegen de ziekte. Maar het had wel bijwerkingen als een bloedende mond, uitvallende tanden, krankzinnigheid of zelfs de dood. Arend zal er niet mooier door geworden zijn.
In december 1867 wordt hij in Sneek veroordeeld voor bedelarij tot 8 dagen en is direct na nieuwjaar doorgezonden naar Veenhuizen. Op 6 maart 1869 wordt hij daar weer ontslagen.
Dat zelfde jaar lukt het hem om werk te vinden in Amsterdam. Niet van lange duur want op 6 november komt hij terecht op de afdeling 'Mannen Verbandelingen' van het Binnengasthuis. Op 24 januari 1870 wordt hij pas ontslagen. Een behandelduur van liefst 79 dagen en zijn verwondingen worden duidelijk uit dit krantenartikel.
In die tijd geeft hij als adres op Gooijersteeg J-363 te Amsterdam, met als beroep werkman aan de Weesperzijde. In de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 27 april 1869 lezen we "[..] Door de directie van de Koninklijke Beijerse Bierbrouwerij aan de Weesperzijde alhier, werd gisteren bij onderhandsche inschrijving aanbesteed het bouwen van leg- en ijskelders. Aannemers daarvan zijn geworden de Gebr. Schoonenburg [..]". De Amstelbrouwerij zou pas in 1870 worden opgericht. Arend heeft dus gewerkt aan de Koninklijke Nederlandsche Beijersch Bierbrouwerij aan de Weesperkade, een voorloper van de Heinekenbrouwerij.
Na zijn ontslag uit het ziekenhuis gaat de reis naar Zutphen. Al na anderhalve week wordt hij daar opgepakt op 5 februari 1870 en veroordeeld tot de Ommerschans. Zes weken later wordt hij doorgezonden naar Veenhuizen. Dit keer geen vluchtpoging. Op 5 februari 1872 wordt hij ontslagen.
Echter 2 jaar later is hij alweer terug in Veenhuizen. Voor de 7e maal is hij opgepakt. Op 3 februari 1876 wordt hij ontslagen en vertrekt naar Groningen. Daar trouwt hij op 13 januari 1878 met de weduwe Maria Stam. Toch kan hij het niet laten om naar Amsterdam terug te keren. In het patiëntenregister van het Binnengasthuis staat bij 6 september 1878 genoteerd dat hij ligt op zaal 1 bed 28. Het aantal dagen staat er niet bij.
En tenslotte, in 1884, zit hij wederom in Veenhuizen in het 3e gesticht en overlijdt daar op 63 jarige leeftijd. Zijn hele leven heeft hij geprobeerd zich er aan te ontworstelen, maar na 37 jaar was hij terug bij het 3e gesticht. Als bedelaar zal hij een naamloos graf hebben gekregen op het 4e gesticht, zoals de begraafplaats in de volksmond wordt genoemd.
In de overlijdensakte staat dat hij ongehuwd is. Dat klopt niet, want Maria overlijdt na hem op 1 augustus 1896. Hoe vaak heeft ze hem opgezocht? Ik heb de indruk dat hij al snel na het huwelijk de benen heeft genomen zoals hij zijn hele leven vaak heeft gedaan.
Een heks in de familie?
1591
Bijgeloof vierde vroeger hoogtij en er was waarschijnlijk maar weinig voor nodig om anderen te beschuldigen van hekserij. Het overkwam ook Peterke ter Becke uit Hasselt, Overijssel. Zoals vaak in dit soort gevallen is het bewijs erg dun. Westerhof en Mooijweer (1996) schrijven: 'Het stadsbestuur onderzoekt de geruchten omdat ze zich niet verdragen met het ware geloof'. Verschillende mensen worden in 1591 opgeroepen om te getuigen. Hun verhaal:
'Peterke ging op kraamvisite bij de vrouw van Johan Cleys, die na de geboorte van een kind ziek in de bedstede lag. Peterke boog zich over de wieg en lispelde 'wat een mooi kind is dit'. De opmerking klonk omstanders vreemd in de oren, want het kind was misvormd. Enkele dagen later was het kind ziek geworden en overleden. Men hield Peterke hiervoor verantwoordelijk; zij zou de zuigeling met haar boze oog hebben betoverd.' In de zestiende eeuw was kindersterfte groot, onder zuigelingen nog groter. De kans dat een misvormd (gehandicapt) kind de pubertijd haalt, was klein. Het volk heeft hiervoor geen oog en is op zoek naar een zondebok.
Het verhaal over Maria, de vrouw van Willem Wever, kent verschillende versies. Eén luidt als volgt. 'Peterke had de zieke Maria gebraden vlees te eten gegeven. Onderweg naar huis voelde Maria zich niet goed worden en moest ze overgeven. Een inwoner kwam met een pot toegesneld om het braaksel op te vangen. Toen deze de pot thuis wilde legen, ontwaarde hij daarin verschillende voorwerpen zoals kluwens, haken en haarspelden.' Het voorbeeld doet eerder denken aan poging tot moord, dan aan hekserij. Het opvangen van braaksel om dat juist thuis weg te gooien doet vreemd aan. De straten waren vroeger een soort van open riool.
Ondanks het gebrekkige bewijs zijn de verhalen hardnekkig. Eerder onderzoek naar Peterke in 1572 had niets opgeleverd. Waaraan had Peterke de beschudiging deze keer te danken? De schrijvers denken aan de ruzie over de nog onverdeelde erfenis van de weduwe Alijd Meuwes, de moeder van Peterke. Kinderen uit het eerste en tweede huwelijk van Alijd ruzieën over de goederen. Het komt soms tot een handgemeen en meerdere gerechtelijke uitspraken zijn nodig. Een veroordeling van Peterke tot hekserij zou het andere deel van de familie goed uitkomen. Waarschijnlijk is het gerucht daarom nieuw leven ingeblazen.
Bron
Westerhof, D. en Mooijweer, J. 1996. Tussen Hasselt & Amerika. Historische Vereniging Hasselt.
Het poppenhuis van Sara
1743
Vanaf 1743 stelt Sara Rothé twee poppenhuizen samen uit drie oude. Het poppenhuis is destijds geen kinderspeelgoed, maar een pronkstuk van rijke vrouwen. Het poppenhuis stelde het ideale huishouden voor. Dat we er niets van weten is omdat er nog maar weinig van over zijn.
Beide poppenhuizen van Sara zijn bewaard gebleven. Eén is te bewonderen in het Frans Hals Museum te Haarlem. Sara hield in een kasboekje keurig bij wat zij wijzigde of toevoegde. Een uniek inkijkje in haar hobby. Beide huizen worden geroemd om de grote verfijning van de miniatuurobjecten die bijna allemaal in originele materialen zijn uitgevoerd.
Bron
Royen-Engelberts, M. van. 2011. Sara's poppenhuis. Frans Halsmuseum.
Van Sara Rothé en haar man Jacob Ploos van Amstel, kind van Jacobus Ploos (van Amstel), bestaat bovenstaand familieportret. Sara is de vrouw rechts. De bronnen spreken elkaar tegen wie de vrouw links is. Het is haar moeder (overl. 1738) of haar schoonmoeder (overl. 1734). Sara is geboren in 1699 en huwt in 1721. Het schilderij is gemaakt ergens tussen 1721 en 1738 als Sara 22 tot 39 jaar oud is. Waarschijnlijk is zij nog jong op het schilderij.
Overigens komt Sara in 1751 op dramatische wijze om het leven. Onderweg van Halfweg naar haar buitenplaats Klein Berkenrode slaan de paarden op hol en belandt de koets in de trekvaart. Haar man en twee nichtjes worden gered, maar Sara komt om het leven. Door haar corpulentie kunnen omstanders haar niet op tijd uit het wrak redden.
Vanaf pasen 1733 gaat Egbert Jans Terink, 'knecht aan de Roskam', te kerke in Warnsveld. De Roskam is een gebruikelijke naam voor een herberg waar ook de paarden verzorgd worden. In de wijde omgeving zijn er meerdere herbergen met deze naam, bijvoorbeeld in Gorssel en in Voorst. Lang duurde de speurtocht niet, want direct naast de kerk ligt de herberg. Natuurlijk.
Verrassend is dat uit vrijwel dezelfde periode een pentekening stamt van de kerk door Jan de Beijer (1703-1780). Het gebouw rechts op de tekening is herberg De Prins. Dat betekent dat Jan de Beijer vanaf herberg De Roskam heeft getekend.
Van Lier is opstandig
1884-1888
Er zijn mensen die een hekel hebben aan regels of vinden dat regels niet voor hun gelden. Of misschien kwam het bij Hendrik van Lier voort uit frustratie.
Zijn vader is onderwijzer in Wilsum en zijn opa was er burgemeester. Zijn opa van moederskant was commies en werd later rentenier genoemd. Wat je noemt een goed nest. In een tijd dat het nog niet gewoon was, zal Hendrik hebben kunnen lezen en schrijven. Hij heeft dus een voorsprong op anderen. Waarom dan toch die opstandigheid?
Bij Koninklijk Besluit wordt op 10 maart 1868 aan zijn vader een pensioen van 180 gulden toegekend. Zijn ouders zijn dan 60 jaar oud. Drie jaar later verhuizen ze van Wilsum naar Ommen-stad. Hendrik is dan 23 jaar en zojuist in Wilsum getrouwd met Geesje van de Wetering. Het stel verhuist mee. Als zijn ouders zijn overleden, verhuizen Hendrik en Geesje in de loop van 1883 naar Heemse, gelegen ten westen van Hardenberg. Op 1 januari 1883 wordt hun inboedel uit Ommen te koop aangeboden en op 2 april nog een partij hooi.
In Heemse is hij eigenaar en uitbater van een tapperij aan de Hardenberger klapbrug. Het toezicht zit Hendrik duidelijk niet lekker. Als hij nog maar kort in Heemse woont, komt in de nacht van 4 op 5 maart 1884 rijksveldwachter Lammerts langs. Die constateert dat na sluitingstijd nog bezoek aanwezig is. Hendrik lost het probleem op door de veldwachter in zijn kraag te grijpen en met geweld naar de grond te werken. Voor dit incident wordt Hendrik tot 5 dagen cel veroordeeld.
Een jaar later laat Lammerts, inmiddels wijs geworden, zich assisteren door veldwachter Schuldink. Opnieuw is de tapperij open na sluitingstijd en Lammerts vraagt of Hendrik hiervoor vergunning heeft van de burgemeester. Waarop Van Lier de veldwachter toebijt "complement aan den burgemeester, dat ik schijt aan hem heb". Deze keer wordt Hendrik veroordeeld tot 15 dagen gevang.
Hendrik kon niet weten dat 140 jaar later dit is waarom hij herinnerd wordt. Het feit dat zijn verwanten commies en burgemeester zijn geweest leidt bij Hendrik niet tot enige compassie.
In 1888 wordt de boel verkocht en verhuist het stel naar Enschede. De reden van de verkoop is niet duidelijk. Misschien is het toezicht Hendrik te veel, maar hij had ook behoorlijk wat schulden gemaakt in de korte tijd in Heemse.
De klacht dat kranten brenger van negatief nieuws zijn, kan je ook op de archieven betrekken. Met het digitaliseren ervan raakt steeds meer bekend over onze voorouders en familieleden. Dat dit niet alleen maar positief is, is te begrijpen. Een groot deel van de Nederlanders was arm en zal meer dan eens hebben gebedeld of een appel hebben gepikt. Helaas bleef het hier niet altijd bij. Elders op deze pagina heeft u al kunnen lezen over familieleden die in aanraking komen met het gerecht.
Het onderzoek naar de hekserij van Peterke ter Becke levert niets op. Ze wordt er in ieder geval niet voor gestraft. Het zal ook wel met een korreltje zout genomen moeten worden.
Het uitbundig gebruik van zijn sabel door Everhard Elias Burgemeister wordt afgedaan met een boete van 25 gulden. Het komt voort uit hoofde van zijn functie als veldwachter en ik sta pal achter mijn familie.
Het bedelen van Aart Landman en Marinus Alblas uit armoede. Het levert hun een enkeltje op naar Veenhuizen en Ommerschans. Ik begrijp Aart en Marinus wel.
Voor de moord op zijn vrouw door Elbert Beekman krijgt hij een levenslange gevangenisstraf. Terecht.
De meesteroplichter Lammert Killewigh die met zijn buit naar Vianen vlucht en uit handen van het Hollands gerecht weet te blijven. Het heeft alle ingredienten voor een film.
Maar er zijn er meer die met het gerecht in aanraking komen. Wat bij onderstaande mensen opvalt is dat het breder in de familie zat.
Florens Wijngaards
Florens is een zoon van Martinus Florens Wijngaards. Hij is op 16 mei 1815 geboren te Apeldoorn en huwt 12 september 1839 op 24 jarige leeftijd te Etten, naast Breda.
Zijn eerste kind is al 9 maanden eerder geboren, op 4 januari. Bij het aangaan van het huwelijk wordt het door hem als de zijne erkend. Dat Florens de vader is, blijkt wel uit het feit dat het kind naar de vader van Florens is vernoemd. Uit de overlijdensakte van het kindje blijkt ook waarom Florens zo ver van huis is. Hij is dan Jager bij de 4e Compagnie van het 1e Bataljon Jagers in het garnizoen te 's Gravenhage en 'gekantonneerd te Tilburg'.
Florens is rond 1835 opgeroepen voor militaire dienst en vanwege de Belgische opstand al snel naar het zuiden gezonden. Nadat Koning Willem I in april 1839 België erkent, worden de troepen gedemobiliseerd. Vanwege zijn kind zal Florens nu wel moeten trouwen. Sterker nog, voor het altaar is zijn bruid al 4 maand zwanger van de tweede. Dat ook dit kind van Florens moet zijn, blijkt uit het feit dat het 15 jaar later eveneens in het gevang beland. Overigens belanden alle drie de kinderen vanaf jonge leeftijd achter de tralies:
Marijn 185715 jaar oud. Voor diefstal veroordeeld tot 14 dagen.
Martinus 185613 jaar oud. Voor diefstal veroordeeld tot 6 dagen 185917 jaar oud. Voor diefstal veroordeeld tot 14 dagen 186420 jaar. Voor mishandeling veroordeeld tot 2 dagen 188542 jaar. Voor mishandeling veroordeeld tot 3 dagen 188644 jaar. Voor zoutfraude veroordeeld tot 8 dagen eenzame opsluiting
Wilhelmus 186720 jaar oud. Voor diefstal veroordeeld tot 3 dagen 188642 jaar oud. Voor zoutfraude veroordeeld tot 5 dagen eenzame opsluiting. Gelijk met zijn broer Martinus. Zoutfraude bestond uit de smokkel van zout nadat Belgie in 1870 de accijns hierop had afgeschaft. In Nederland betaalde je nog altijd 9 gulden accijns op 100 kilo zout.
Bron
Gils. J. van. Smokkelen in de 19e eeuw. In: Tilburg. Tijdschrift voor geschiedenis, monumenten en cultuur. p8-20.
En Florens zelf dan? Je zou hem een draaideurcrimineel kunnen noemen. Op 30 juli 1842 wordt hij door de arrondissementsrechtbank in Breda veroordeeld tot 1 jaar gevangenisstraf. Hij zal bij verstek zijn veroordeeld, want zijn straf vangt pas 2 weken later aan. Bij zijn arrestatie moet hij zich met geweld hebben verzet. Waarom ik tot die conclusie kom, blijkt uit de laatste alinea van dit verhaal. Wegens de mishandeling wordt hij op 13 augustus tot nog eens 2 maand veroordeeld. In de gevangenis van 's Hertogenbosch zit hij zijn straf uit. De eerste van 16 augustus 1842 tot 16 augustus 1843 en direct aansluitend de tweede straf tot 16 oktober.
Dan is het 4 maand stil. Maar op 15 februari 1844 wordt hij te Breda opnieuw veroordeeld tot 1 jaar wegens diefstal van hout. Ook deze straf zit hij in 's Hertogenbosch uit, tot 15 februari 1845. In het najaar van dat zelfde jaar wordt hij op last van de burgemeester van Etten-Leur gezocht en opgepakt voor 'diefstal van te veld staande koolen'.
De rechter is het nu zat en veroordeeld hem op 5 december in Breda tot 5 jaar gevang. Van de politiecel wordt hij eerst overgebracht naar het gevang te 's Hertogenbosch. Of ze hebben daar geen plaats, of het gevang is niet geschikt voor langgestraften. Hoe dan ook, Florens wordt doorgestuurd naar Hoorn. Daar arriveert hij op 7 januari 1846 en hij overlijdt vijf maand later op 18 juni 1846. Als hij in Hoorn aankomt wordt in het register aan zijn naam toegevoegd:
Deze veroordeelde is niet alleen een onverbeterbare dief, maar daarenboven een gevaarlijk sujet, die zich reeds aan mishandeling te huis en van aanranding gewapenderhand tegen Policie en beambte gepleegd, heeft vergrepen.
Willem Frederik Tisper
(dit verhaal is in bewerking)
Elisabeth Tisper
Het gezin Tisper van bovengenoemde Willem Frederik bestond uit man, vrouw en 2 zonen en 3 dochters. Alle kinderen worden volwassen. De oplichting van Willem Frederik komt voort uit armoede. Hoe arm het gezin werkelijk was, hing af van zijn succes. In bovenstaand voorbeeld moest de buit ook nog eens gedeeld worden. Rijk zal hij er niet van geworden zijn.
Van dochter Elisabeth is bekend dat zij zich niet aan de armoede heeft kunnen ontworstelen of er naar terug viel. Na 15 maanden huwelijk overlijdt haar man in januari 1878 en is zij een weduwe van 42 jaar. Ze is klein van stuk met 1,55m, heeft bruine ogen, bruin haar, een pokdalig gezicht maar een gezonde kleur. Onderwijs heeft Elisabeth niet gehad.
Als of ze het er om deed. Op 14 september 1880 wordt ze bij verstek door de rechtbank te Alkmaar veroordeeld voor 'bedelarij op eene plaats voor welke eene openbare inrichting tot voorkoming van bedelarij bestaat'. Het vonnis luidt een maand gevangenisstraf. Later dat jaar staat zij in het politieblad gesignaleerd. De straf ondergaat zij uiteindelijk van 21 januari tot en met 20 februari 1881. Haar gedrag in de gevangenis wordt met één woord beschreven: 'goed'.
Vlak voor de crisis van de jaren dertig in de twintigste eeuw heeft Cornelis Borst het moeilijk. Op 17 februari 1928 spreekt de arrondissements-rechtbank te Rotterdam het failliet uit over hem of zijn bedrijf. Op 29 november 1929 gebeurt dat nogmaals. Als begin dertiger jaren de crisis ook Nederland heeft bereikt, zoekt Cornelis naar andere middelen om in zijn bestaan te voorzien.
Dat gaat zover dat vanaf februari 1932 de burgemeester van Berkenwoude zich genoodzaakt ziet om de mensen via de krant te waarschuwen tegen de praktijken van Cornelis: 'Borst maakt er gewoonte van vee te koopen zonder volledige betaling'. Hij heeft dan geen vaste verblijfplaats, maar woont met zijn vrouw in logementen.
Bron
Rotterdamsch Nieuwsblad 18-02-1928
Voorwaarts 6-12-1929
Goudsche Courant 3-3-1932
Alida Josina Nijbroek
Alida Josina is de zus van de hieronder genoemde Jan Willem, Tonia Wilhelmina en Geertruij. Alida is met 1,47m klein van stuk, heeft blauwe ogen, bruin haar en een brandwond op haar rechterhand. En ze heeft lager onderwijs genoten. Zij heeft het zwaar. Op 21-jarige leeftijd moet zij haar lichaam verkopen om in haar levensonderhoud te voorzien.
In het gevangenisregister van 's Hertogenbosch wordt tot twee keer toe haar moeder Catharina de Vries genoemd. Ondanks de verkeerde naam gaat het duidelijk om het kind van Hendrik Nijbroek en Anna Catharina Vollenbroek.
Op 24 juni 1871 wordt Alida door het Kantongerecht te 's Hertogenbosch veroordeeld voor het zich onttrekken aan 'het voor publieke vrouwen voorgeschreven heelkundig onderzoek te Arnhem bij de Kerksbrug'. Ze wordt veroordeeld tot 6 dagen hechtenis, die zij van 14 tot en met 20 augustus uitzit.
Direct daarna krijgt ze de mogelijkheid om zich als nog te laten onderzoeken. Omdat ze dit nalaat, wordt ze dezelfde week op 26 augustus 1871 door de Rechtbank te 's Hertogenbosch opnieuw veroordeeld tot 6 dagen hechtenis. Deze straf zit ze uit van 18 tot en met 24 december 1871. Waarom Alida zich niet laat onderzoeken is onbekend. Misschien omdat ze de kosten voor dit onderzoek zelf moet betalen.
Op 26 janauri 1876 huwt zij in 's Hertogenbosch met Wilhelmus Hendriks. Wilhelmus is zelf meerdere keren veroordeeld voor openbare dronkenschap. Het huwelijk tussen beide echtelieden blijft kinderloos. Uiteindelijk overlijdt Alida al op 36 jarige leeftijd in Breda aan tuberculose.
Prostitutie was in de 19e eeuw niet verboden, maar er bestond een ontmoedigingsbeleid. Hoe Nederlands is dit? In de tijd van Napoleon moesten prostituees zich elke 14 dagen medisch laten controleren. Na Napoleon werd dit beleid plaatselijk volgehouden. Eerder ter bescherming van de hoerenloper dan de prostituee.
Jan Willem is de broer van de hierboven genoemde Alida Josina en een zoon van Hendrik Nijbroek. Evenals zijn zus is hij klein van stuk met 1,58m. Hij heeft grijze ogen, een grijze baard, bruin haar en is kaalhoofdig. Aan het rechteroog is hij blind. Jan Willem heeft net als zijn zus lager onderwijs gehad, maar desondanks kan hij niet lezen en niet schrijven. Of dit een gevolg is van zijn gezichtsbeperking is onbekend.
Sinds 29 september woont Jan Willem al bij Berendina Elisabeth Polko (1838-1900) in aan de Groenesteeg te Zutphen, maar ze huwen vlak voor kerst op 22 december 1875. Bij het huwelijk worden twee kinderen gewettigd. Mogelijk heeft het paar zelfs 4 buitenwettige kinderen, waarvan er 2 al vroeg overlijden. Berendina Elisabeth had eerder een relatie met korporaal Marinus van Zuilen.
De tweede keer dat Jan Willem van zich laat horen is in 1884. Hij wordt op 4 augustus opgenomen in het ziekenhuis van Zutphen voor een hoofdwond. Het is mogelijk dat hij toen een oogbeschadiging heeft opgelopen.
De eerst bekende veroordeling van Jan Willem (61 jr) vindt plaats op 23 september 1898 door het Kantongerecht van Groenlo. Voor openbare dronkenschap wordt hij tot 3 dagen gevang veroordeeld.
Daarna gaat het snel. Voor 2 diefstallen wordt hij door de Rechtbank te Zutphen op 14 december 1898 veroordeeld tot 6 maanden hechtenis met aftrek van 5 weken voorarrest. Hij zit zijn straf uit in de gevangenis van 's Hertogenbosch van 29 december 1898 tot en met 23 mei 1899. Hij wordt niet direct vrijgelaten, maar zit aansluitend op 23 tot en met 26 mei zijn straf uit van het Kantongerecht Groenlo. Volgens het gevangenisregister heeft hij dan al 3 eerdere veroordelingen achter de rug waarvoor hij respectievelijk 6 dagen, 3 maanden en 6 maanden heeft moeten 'zitten' en 1 jaar Rijkswerkstrafinrichting. Details hiervan zijn mij niet bekend.
Ruim een half jaar later wordt hij op 13 december 1899 door de Rechtbank van Zutphen opnieuw veroordeeld. Voor bedelarij krijgt hij twee dagen hechtenis. Dezelfde dag wordt hij door dezelfde rechtbank ook veroordeeld tot 9 maanden hechtenis met aftrek van 1 maand voorarrest en daarna 3 jaar Rijkswerkinrichting. Opnieuw zit hij zijn straf uit in 's Hertogenbosch. Van 28 december 1899 tot en met 25 augustus 1900 de ene straf en direct aansluitend op 25 tot en met 27 augustus de andere. Hij wordt pas op de 29e uitgeschreven met als reden dat hij door ene Goossens naar Veenhuizen begeleid zal worden, maar hij is daar nooit aangekomen want er bestaat aldaar geen inschrijving van hem in de registers.
Even blijft het stil rondom Jan Willem. Waarschijnlijk verblijft hij toch al die tijd in Brabant want op 22 oktober 1903 gaat er door de rechtercomissaris in 's Hertogenbosch een bevel tot aanhouding uit. Op 10 november wordt hij door de rechtbank voor landloperij veroordeeld tot 2 dagen hechtenis en 3 jaar Rijkswerkinrichting. De straf zit hij uit van 14 tot en met 16 november en op de 17e is hij op transport gezet naar Veenhuizen. Maar opnieuw is hij daar nooit aangekomen.
Hierna keert Jan Willem, hij is dan tenminste 66 jaar, terug naar Zutphen. Op 28 juli 1914 laat hij zich daar aan de Halterstraat inschrijven en komt dan uit Deventer. Een half jaar later overlijdt hij op 28 december 1914 op 77-jarige leeftijd.
Tonia Wilhelmina en Geertruij zijn zussen van de bovengenoemde Alida Josina en Hendrik. Of Tonia een boefje is, is twijfelachtig. Weliswaar zat zij twee keer een gevangenisstraf uit, maar zij lijkt mij meer slachtoffer van mensenhandel.
Net als Josina heeft Tonia zich op jonge leeftijd al moeten prostitueren. In 1863 komen we haar op 19 jarige leeftijd tegen in de Polsbroek, een armoedige buitenwijk van Zutphen met veel kroegen en bordelen. Rebergen (1986) schrijft "Er was één legaal bordeel gelegen in de Polsbroek, waar twee tot zes vrouwen werkten. Daarnaast was er sprake van clandestiene prostitutie, maar over de omvang daarvan is niets bekend."
Tussen 1863 en 1874 verhuist Tonia veel tussen Deventer, Arnhem en Harderwijk maar keert telkens al snel weer terug in Zutphen. Weliswaar wordt zij één maal dienstbode genoemd maar dat is in deze branche een gebruikelijke dekmantel. Kortstondig woont zij ook nog in de binnenstad aan de Barlheze en de Spiegelstraat. Of dit nu een verbetering was? De Werkgroep Barlheze stelt vast "Er zaten liefst acht cafés. Het bekendste was dat van De Vries, aan het begin van de straat. Daar kon je rustig met je kinderen komen, wat niet van alle cafés in de Barlheze gezegd kon worden. [..] Zelfs dat kleine stukje Zutphen kende een eeuw geleden enorme verschillen in welvaart. De Barlheze zelf ging het naar verhouding goed, in de zijstraten Heukestraat en Spiegelstraat heerste pure armoede."
In 1871 wordt zij in het Lazereth van het ONG-Zutphen opgenomen, een afdeling voor geslachts en besmettelijke ziekten. Een eerste aanwijzing. De vele verhuizingen duiden ook ergens op.
Haar aanwezigheid in Harderwijk tussen 1872 en 1874 valt samen met de Atje-oorlog in Indie. Het betekende voor Harderwijk een komen en gaan van Indië-gangers.
Nadrukkelijker dan in andere garnizoenssteden hing de omvang van de prostitutie in Harderwijk af van de bezettingsgraad van de kazerne in de Smeepoortstraat. [..] Hoeveel vrouwen er in dienst waren van de 3 officiële bordelen - 2 in de Rabbistraat, 1 in het Israelstraatje - is precies bekend: 15 tot 20 in de jaren zestig [..]; 8 tot 16 in de jaren 1870–1872 [..]; 20 tot 30 in de jaren 1873–1878 [..]
Maar haar bron van inkomsten is officieel nog steeds niet bekend, afgezien van die ene keer dat ze dienstbode wordt genoemd.
Tussen 1859, Tonia was toen 15 jaar oud, tot aan haar overlijden in 1909, verbleef zij op minimaal 29 adressen. Of dit uit vrije was valt nog te bezien. Prostitutie was niet verboden, maar veel gemeentelijke verordeningen bepaalden dat een hoertje zich geregeld moest laten onderzoeken. In Zutphen zelfs 2 keer in de week (Rebergen 1986). Zowel de hoertjes als de bordeelhouders verzetten zich tegen het gemeentelijk beleid omdat bij ziekte ze onder strenger toezicht kwam te staan en niet mochten werken. De ene gemeente was strenger dan de andere. Door nu veel heen en weer te reizen kon je bij terugkomst een tijdje buiten beeld blijven. Toen een hoertje in Zwolle het lichamelijk onderzoek succesvol aanvocht, zal in heel Nederland het verzet zijn toegenomen. Haar zus, Josina, heeft het onderzoek geweigerd en werd veroordeeld. Van Tonia weten wij de reden (nog) niet, maar feit is dat ook zij veroordeeld is geweest.
Haar verblijfplaats tussen 1874 en 1891 is onbekend. Misschien omdat de archieven nog niet zijn gedigitaliseerd, maar waarschijnlijk omdat documenten zijn vernietigd. Vermoedelijk verbleef zij al langere tijd in Harlingen, maar in 1891 komt zij vanuit Groningen (terug) naar Harlingen. Ze wordt dan voor het eerst 'publieke vrouw' genoemd.
De overgang van Harlingen naar Amsterdam is niet helemaal duidelijk. In beide gemeenten wordt Tonia gelijkertijd genoemd. Vanaf ongeveer 1892 tot en met 1907 verblijft zij op meerdere adressen aan de Rozenstraat in de Jordaan. Ansichtkaarten en foto's uit die tijd tonen een idyllisch plaatje. In werkelijkheid zal het niet de beste buurt van Amsterdam zijn geweest. Onder invloed van antiprostitutiebewegingen verbiedt de gemeente in 1896 de bordelen, maar in 1911 bekent Amsterdam schoorvoetend dat 'daarmede niet tevens gezegd was, dat de omvang der prostitutie was afgenomen'.
Ten slotte dan nog Geertrui Nijbroek. Een derde zus. Haar leven loopt in het begin parallel aan dat van haar zus Tonia. In 1866 huwt zij op 25 jarig leeftijd in Amsterdam met Hendrik Willem Horstschaefer. Een bakkersknecht die zich later ontpopt tot bordeelhouder in Hoorn. Of Geertruij ook in het circuit belandt is niet duidelijk. Misschien werd zij wel 'hoerenmadamme'.
In 1874 tekende Horstschaefer in voor het boek "Geschiedenis der Europeesche Volken". Het boek kwam van pas omdat zijn clientèle van allerlei pluimage was. Daartoe behoorde in 1905 ook Picasso toen hij in Nederland verbleef.
Een van Picasso's vele biografen [..] suggereert dat Picasso zijn Hollandse modellen in Alkmaarse en Hoornse bordelen vond. Daar zouden andere tekeningen uit zijn Hollandse schetsboeken op wijzen, zoals die van een dikke man, die opgewonden een naakte jonge vrouw bekijkt, terwijl de bordeelhoudster er met een zak geld waarop $100 staat, vandoor gaat. Picasso heeft overnacht in het bordeel van een zekere Horstschaefer op de hoek van de Westerdijk en de Gortsteeg.
De afgebeelde bordeelhoudster in bovenstaand citaat zou dan Geertuij Nijbroek kunnen zijn.
Of Picasso zijn bordeelbezoek met een schilderij heeft betaald betwijfel ik. Hij was nog niet beroemd. Later verklaarde hij dat zijn vakantie in Nederland hem heeft geïnspireerd (Met zoveel vrouwen? Natuurlijk!). Na zijn vakantie vertrok hij dat jaar naar Parijs, veranderde zijn schilderstijl en werd snel daarna wereldberoemd.
Als Johannes Adrianus Jansen, geboren 1892 te Hellevoetsluis, op 21 februari 1921 wordt opgepakt draagt hij 45 cent, twee ringen en een horloge met ketting bij zich. Maar dat is niet de reden van zijn arrestatie. Op 3 maart blijkt hij te worden veroordeeld voor het 'zonder middelen van bestaan hebben rondgezworven' tot 3 dagen hechtenis en 1 jaar Rijkswerkinrichting. Bij inschrijving in het gevang van Breda geeft hij op als ouders 'Hendrik (red. Jansen) en Anna Maria Reuvers'. De naam van de moeder is correct en vermoedelijk valt hij daarom door de mand. Hij heeft een valse naam opgegeven en heet in werkelijkheid Martinus Hoogendoorn, geboren 15 september 1896 te Culemborg, zoon van Jan Hoogendoorn en verre nazaat van Roelof Hoogendoorn.
De valse naam wordt hem schijnbaar vergeven, want hij wordt er niet voor bestraft. Zijn straf voor landloperij zit hij uit van 8 tot en met 11 maart en zal daarna naar Veenhuizen worden overgebracht. Daar is hij echter nooit aangekomen, want een inschrijving is niet gevonden.
Zijn naamgenoot is zoon van Klaas Hoogendoorn en Elisabeth Linnartz. Deze Martinus wordt op 12 september 1898 door het Kantongerecht van Tilburg veroordeeld voor 'het vervoeren van wild in gesloten jachttijd' tot 4 dagen hechtenis. Máár hij wordt niet veroordeeld voor stroperij.
Ook hij zit zijn straf uit in het gevang van Breda en wel van 9 tot en met 13 december 1898. De straf van 4 dagen vind ik fors en zal eerder met de omvang van de buit van doen hebben. Het zal wel niet een enkel konijn zijn geweest.
De borstelwinkel van Nijbroek
1860
In het centrum van Deventer, aan de Menstraat 7 staat de borstelwinkel van Nijbroek. Het familiebedrijf is eerder door de toen 16-jarige Hendrik Jan Nijbroek in 1860 gestart. In 1898 kocht hij de winkel en vanaf dat moment lijkt de tijd te hebben stilgestaan. Zowel de buiten- als de binnenkant hebben een nostalgische sfeer.
Oorspronkelijk was het nog een kuiperij, een zevenmakerij, een weverij en een borstelmakerij. Maar in de loop der tijd is de productie en verkoop beperkt tot allerlei soorten borstels.
[..] men maakte gebruik van een verscheidenheid aan dierlijke haarsoorten en plantaardige vezels. Er werden borstels en bezems gemaakt voor heel verschillende doeleinden, van bezems om de straat te vegen tot schoenborstels, en haarborstels van chinees geitenhaar of haar van wilde zwijnen. [..] Het interieur van de winkel stamt uit 1910. In al die jaren is er nauwelijks iets aan veranderd.
Henders Nijbroek, dochter uit het tweede huwelijk van Jan Nijbroek, is geboren 15 januari 1823 te Epse. Ze zal bij haar ouders in huis blijven wonen. Ongehuwd raakt zij op 32 jarige leeftijd zwanger en op 19 mei 1856 wordt dochter Hendrika geboren. Het kindje overlijdt 5 maanden later al.
De ouders van Henders zijn dan 71 en 65 jaar en niet veel langer in staat om voor hun dochter te zorgen. Beiden zullen 9 jaar later respectievelijk 19 en 21 februari 1865 overlijden. Vlak voor hun overlijden is op verzoek van vader op 7 februari een gerechtelijke machtiging tot stand gekomen waarmee Henders op de dag van hun overlijden wordt opgenomen in het krankzinnigengesticht het Oude en Nieuwe Gasthuis (ONG) te Zutphen. Een maand later, op 23 maart 1865, wordt Henders onder curatele gesteld en is ene Jan Hendrik ten Dam uit Holten tot haar curator benoemd. Het moet hier welhaast gaan om Hendrik Jan ten Dam, haar zwager. Het patiëntenregister vermeldt nog 4e klasse, waarmee waarschijnlijk wordt bedoeld dat de overheid de kosten betaald, maar gelijkertijd ook staat voor gebrek aan enige luxe. Er is sprake van een gedwongen opname die door de rechter jaarlijks wordt verlengd.
Op 29 april 1884 overlijdt Henders op 61 jarige leeftijd in het gesticht. Ze is dan 19 jaar opgenomen geweest.
Onder leiding van de vooruitstrevende psychiater Johannes Ramaer kreeg het ONG vanaf 1841 landelijke bekendheid. Ramaer heeft veel betekend voor de psychiatrie in Nederland en er ontstond een stroom van patiënten naar Zutphen. Overigens heeft hij Henders nooit behandeld omdat hij 2 jaar eerder elders een nieuwe betrekking heeft aanvaard.
Hoe krankzinnig Henders werkelijk was, is nu niet meer na te gaan. Eenmaal opgenomen in het instituut, kwam je er doorgaans moeilijk weer uit. Zo was ook de ervaring van dokter Luyten over zijn gedwongen opname in het laatste jaar van Henders, die hij verwoorde in de aanklacht 'Zijne opsluiting gedurende dertien maanden in het krankzinnigeninstituut te Zutphen', gepubliceerd in 1885. Over haar behandeling en de omstandigheden in het krankzinningeninstituut van Den Haag geeft Johanna Stuten een inkijkje. In Zutphen zal het niet veel anders geweest zijn.
Wijntje Boom
Eenmaal opgenomen, was het dan onmogelijk om het gesticht weer te verlaten? Neen. Dat bewijst Wijntje Anna Boom, geboren 29 maart 1813 te Haarlem en dochter van Catharina Bessem.
In 1837 huwt zij Jochem Greeve, apotheker. Vanuit Haarlem gaat het stel al gauw in Zwolle wonen. Daar krijgen zij 5 kinderen. De jongste wordt geboren 28 januari 1848. Daarna verblijft Wijntje gedurende 2 maand, van 15 april tot en met 23 juni 1848, in het ONG.
Den 23 juni 1848 heeft deze lijderes het Gesticht aanmerkelijk verbeterd verlaten, haar ontslag is ten verzoeke van hare Echtgenoot geschied, die dat de aangevangene verbouwing schadelijke invloed op haar verdere genezing zou uitoefenen. De Kennisgeving aan den Officier van Justitie is den zelfde dag geschied.
Er moet sprake zijn geweest van een gedwongen opname. De grondslag hiervoor verviel na het verzoek van haar man om ontslag. Dat is waarschijnlijk de reden dat de Officier is ingelicht.
Ik concludeer dat Wijntje baat had bij rust en dat de verbouwing van het ONG veel overlast veroorzaakte. Toch keert Wijntje niet direct naar huis terug. In oktober 1848 gaan haar man en kinderen in de stad Vollenhove wonen, maar Wijntje wordt niet ingeschreven in het Volkstellingregister aldaar. Even later blijkt toch het gehele gezin in Amsterdam te wonen, waarna het in 1851 naar Deventer verhuist. Daar wordt uiteindelijk ook een 6e kind geboren.
Geestelijke gezondheidszorg in het verleden
1841
Daar kunnen we kort over zijn. Die was er niet. Of je nu stom was of gevorderde dementie had, je heette gewoon onnozel of krankzinnig te zijn.De zorg was beperkt: wanneer de eigen familie een geesteszieke niet meer aankon, kwam die op straat te staan, of werd ondergebracht bij particulieren of religieuzen.
De behandeling van dergelijke patienten was over het algemeen slecht.
De Eerste Krankzinnigenwet van 1841 moest dit veranderen. Er werd voortaan onderscheid gemaakt tussen ongeneeslijke en geneeslijke krankzinnigen. De eerste groep werd ondergebracht in bewaarplaatsen, de tweede in geneeskundige krankzinnigengestichten. [..] Geesteszieken mochten alleen nog opgenomen worden na een rechterlijke machtiging en een medisch onderzoek. Het verblijf in een krankzinnigengesticht moest periodiek worden heroverwogen.Bron
Op 18 september 1834 stappen Antonie Ilsink, kind van Jan Ilsink, en Johanna ten Hove in Deventer in het huwelijksbootje. Hij 23 jaar, zij 30 jaar oud. Op 13 juli 1835 wordt hun eerste en enige kind geboren. Een jongetje, maar het blijkt levenloos.
Twee jaar later, op 20 juni 1837, wordt Johanna onder curatele gesteld. Elke overeenkomst tussen haar en een derde wordt door haar man bij notariele akte nietig verklaard. Wat er precies aan de hand is, is onbekend. Maar nog weer twee jaar later, op 25 juni 1839, wordt de akte herroepen en is Johanna dus weer handelingsbekwaam. Op zijn beurt wordt op 3 mei 1848 Antonie onder curatele gesteld. Hij wordt dan al enige tijd verpleegd in het Geneeskundig gesticht voor krankzinnigen, het Sint Elisabethgasthuis te Deventer, het huidige Brinkgreven. Antonie is dan 37 jaar oud.
Johanna overlijdt op 39 jarige leeftijd op 8 februari 1844 aan de Bagijnenstraat huisnummer 2741 en Antonie overlijdt op 48 jarige leeftijd op 30 januari 1859 aan de Bagijnenstraat nummer 258. Hoewel er meerdere gasthuizen aan deze straat hebben gestaan, kan ik met behulp van oude kranten beide huisnummers herleiden tot het Sint Elisabethgasthuis.
Inmiddels blijkt waarom Johanna 20 juni 1837 onder curatele werd gesteld. Haar man is zojuist wegens mishandeling veroordeeld. De straf zit hij uit in de gevangenis van Hoorn waar hij op 3 juli aan komt. Hij komt op 6 juni 1839 vrij en wonderlijk genoeg wordt de onder-curatele-stelling van zijn vrouw op 25 juni weer opgeheven. Anthonie zal als gevangene niet zelf de curator hebben kunnen zijn.
Na zijn straf in Hoorn, wordt hij 3½ jaar later, op 17 februari 1843, naar Veenhuizen gezonden. Hier moet een nieuwe veroordeling aan zijn voorafgegaan. Volgens het register van Veenhuizen is hij op 4 november 1844 als 'krankzinnig afgehaald'. Een jaar later, 4 november 1845, wordt de akte geroyeerd. Royement van een akte vindt altijd plaats een jaar nadat een bewoner is gevlucht of, zoals bij Antonie, elders is onder gebracht (maar nog niet is ontslagen). Omdat er in het noorden nog geen krankzinnigengestichten waren, is hij vermoedelijk naar Deventer of Zutphen gebracht. Er is daar echter geen inschrijving gevonden.
Niet duidelijk is waar Antonie zich na november 1844 ophoudt. Mei 1848 wordt hij winkelier te Deventer genoemd, maar marskramer of marktkoopman zal waarschijnlijk een passender omschrijving zijn.
Bron
Overijsselsche Courant 2 juli 1839
Nederlandsche Staatscourant 9 mei 1848.
Drents Archief. Inschrijfregister van veroordeelde bedelaars en vrijwilligers 1822-1866, deel K, akte 1921.
Noord Hollands Archief. Register van Inschrijving van gevangenen, Haarlem. Archief 73 inventnr 474.
Hendrika Boers
De registers van het Sint Elizabethgasthuis in Deventer zijn voor een beperkt aantal jaargangen beschikbaar. Het was een verrassing om de naam van onze overgrootmoeder Hendrika Boers tegen te komen zonder gericht naar haar te zoeken.
Het blijkt dat Hendrika op 21 jarige leeftijd op 30 april 1892 wordt aangenomen als bediende in het gasthuis. Ze komt op dat moment uit Voorst. Lang duurt de dienstbetrekking niet, want op 5 december gaat ze al weer weg. Waarheen weten we niet, maar volgens het register zou ze wel in Deventer blijven. Als bediende heeft zij mogelijk met de patienten te maken hebben gehad, maar niet met hun behandeling.
Na deze onverwachte vondst heb ik het gehele (digitaal beschikbare) register doorgebladerd. Daarbij kom ik de volgende patienten tegen:
Lammert Horst, geboren 24 juni 1841 te Kampen, zoon van Hermannus Horst. Lammert groeit op als enigskind in een arbeidersgezin. Weliswaar wordt in 1847 nog een zusje geboren, maar die overlijdt al op 2 jarige leeftijd. In respectievelijk 1877 en 1881 overlijden zijn vader en moeder. Hij wordt opgenomen op woensdag 23 mei 1894 en verlaat het gasthuis op zaterdag 22 december 1894. Zijn behandeling heeft 213 dagen geduurd. Lammert huwt niet en krijgt geen kinderen.
Stijntje Aarts van Dijk, geboren 13 augustus 1840 te Kampereiland, dochter van Lubbigje Jans Prins. Op 14 april 1870 huwt zij met Gerrit Egberts van 't Oever. Voor zover bekend krijgt het stel maar 1 kind. Stijntje wordt voor het eerst opgenomen op 9 oktober 1905. Na een behandeling van 326 dagen keert zij op 31 augustus 1906 weer naar huis. Na ruim 4½ jaar wordt zij opnieuw opgenomen op 5 mei 1911. Tot aan haar overlijden op 13 februari 1914 verblijft ze in Deventer.
Lang niet altijd is opname in een tehuis nodig. Net als Henders Nijbroek vindt opvang eerst binnen het eigen gezin plaats. Maar ook al zijn mensen verward, dom of gek, het blijven mensen. Eenmaal meerderjarig hebben ze volgens de wet eigen beslissings- en handelingsbevoegdheid. Voor familie is het soms (te) pijnlijk en die vinden dat een individu tegen zichzelf beschermd moet worden. De wet laat hiervoor ruimte.
Hilligje Klasen Selles is 71 jaar als haar man op 10 maart 1879 overlijdt. Voor de weduwe zal meespelen dat ze zelf op leeftijd is en ze op tijd de zorg voor haar dochter Hendrikje (1846-1890) moet overdragen. Een jaar na het overlijden van haar man wordt hun dochter Hendrikje door de Arrondissements Regtbank te Zwolle onder curatele gesteld wegens onnoozelheid. Voor Hilligje zal een volgende stap geweest zijn om een curator aan te wijzen en onderdak te regelen voor Hendrikje.
Weliswaar is Margje Willems Nieuwmeijer, weduwe van wijlen Willem Kers van der Stouwe, nog maar 59 jaar. Maar ook zij maakt een jaar na het overlijden van haar man, de gang naar de Arrondissements Regtbank. Op 11 augustus 1859 plaatst de rechtbank haar dochter Aaltje (1831-1906) onder curatele, eveneens vanwege onnoozelheid.
Bron
Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant 31 mei 1880
Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant 17 augustus 1859
Als het gaat om het beschikken over je verstandelijke vermogens dan behoort dementie ook tot de geestelijke gezondheidszorg. Weliswaar was het 'kinds worden op oudere leeftijd' als symptoom al lang bekend, maar sinds begin 1900 werd er een medische oorzaak gegeven. Nog altijd wordt gezocht naar de oplossing. Bij twee van mijn voorouders zou dementie hebben kunnen spelen. Te weten:
Aechtgen Adriaensdr Plack (±1600-±1670). Bij het verzoek van haar kinderen om hun moeder onder curatele te stellen, volgt een beschrijving die sterk aan dementie doet denken:
[..] bij wijlen so swack is van harsens, dat sij tot veel stonden verscheyde personen en selfs die in eedtverdienst deser stede sijn heeft onderstaen te schelden en te injurieren ende oock haer somtijds soodanig aanstellende, dat de supplianten haere kinderen veel huys met haer hebben te houden [..] Dochter Adriana heeft haer brieven, solverwerck en andere haere goederen uit huys gebracht.
Jantje Heimerichs de Groot (1828-1914). Volgens de familie had zij alle verschijnselen van dementie. Op late leeftijd werd Jantje door mejuffrouw Moskie thuis verpleegd. Hoogst waarschijnlijk is Moskie de vrouw of dochter van de ziekenvader van het Stads Ziekenhuis te Kampen, Berend Jan Moskie. Hij is ook degene die aangifte van het overlijden doet.
Jan Brandes, predikant van de Lutherse kerk te Doetinchem, kan verdienstelijk tekenen en aquarelleren. Zijn plattegrond van de stad is weliswaar een schets, maar minstens zo interessant. Het is geen kadastrale kaart met bezit, maar een kaart met lidmaten en inwoners. Dat maakt het bijzonder. Op deze kaart kom je zelfs de aller armsten tegen.
De kaart bestaat uit een lijst van namen waarin het stratenpatroon van de stad is te herkennen. Het mist echter alle verhoudingen. Bij het digitaliseren van de kaart heb ik de kadastrale ondergrond van 1832 aangehouden. Voor zover leesbaar, zijn in de digitale kaart alle inwoners van Doetinchem opgenomen. Kilk daarvoor op onderstaande afbeelding.
In de kaart ook Peter Burgemeister. Hij blijkt aan de Hamburgerstraat te wonen ter plaatse van de voormalige V&D. Als (laken)winkelier was hij niet arm, ook al behoorde hij niet tot de elite van de stad. Hij had enkele percelen in bezit, maar het pand zelf dat hij bewoonde hoorde daar niet toe. Uit niets blijkt namelijk dat hij of zijn erfgenamen dat ooit hebben verkocht.
Bataafse revolutie
De bron van onvrede onder de patriotten verschilt tussen Holland en de rest van Nederland. In Holland hebben anti-oranjegezinde regenten geen vertrouwen meer in de stadhouder. In de rest van Nederland komt het voort uit onvrede bij de middenstand over de vriendjespolitiek, zelfverrijking van de elite en centralisatie van de macht bij één persoon (door het vertegenwoordigen van meerdere functies).
Voor winkelier Peter Burgemeister is de bron van onvrede duidelijk. Als langst zittende ouderling werd hij in 1783 door de kerkeraad gekozen als afgevaardigde naar de classis. Maar Franco de Bruijn eist die plek op, op basis van zijn status als burgemeester. Het zal Peter niet lekker hebben gezeten en hij schaart zich aan de zijde van de patriotten.
Hoe de ontwikkelingen elkaar in Doetinchem opvolgen kunt u zelf lezen in de 'Geschiedenis van Doetinchem'. De grieven vanuit de burgerij hebben al langer bestaan, maar bereiken in 1784 een climax. De stadsregering staat het de burgerij uiteindelijk toe om een groep van gecomitteerden (vertegenwoordigers) te benoemen. In het najaar blijkt Peter Burgemeister tot één van de gecommitteerden te zijn verkozen. Op 28 december schrijven zij een brief met klachten en eisen over beëdiging van gekozen gemeenslieden (vergelijkbaar met de gemeenteraad), controle van de stadsrekening, herbewaping van de schutterij en meer. Veel hiervan is de afgelopen 50 jaar aan devaluatie onderhevig geweest of zelfs verdwenen. Dat de groep zelfs eisen stelt gaat de stadsregering misschien te ver want er wordt geen gehoor aan gegeven. Omdat na aandringen de gemeenslieden nog steeds niet zijn beëdigd, voeren de de gecomitteeerden dit maar zelf uit op 23 augustus 1786. Beschermd door een burgercompagnie nemen Peter en 2 mede-gecomitteerden op de markt van Doetinchem de gekozen gemeenslieden de eed af. Daarna stellen zij per brief de stadsregering en de magistraat hiervan op de hoogte.
Als in oktober 1787 de zwager van stadhouder Willem V met zijn leger de positie van Willem heeft hersteld, kiezen 11 patriotten eieren voor hun geld en vragen in november amnestie aan. Onder hen ook Peter. Ze verklaren dat hun daden voortkwamen uit 'onberaden drift' en dat zij oprecht berouw hebben. Op 6 mei 1790 wordt door de Staten van Gelderland amnestie afgekondigd en Peter krijgt dat mede omdat de magistraat heeft verklaard dat hij zich als 'stille en vreedzaame burger heeft gedragen'.
Maar daarmee is het verhaal nog niet klaar. De spijt van Peter was van korte duur. Tien jaar later, in 1795, vindt met steun van de Fransen de Bataafse opstand plaats. Opnieuw roeren de patriotten zich en nu met meer succes. In 1796 wordt er een senaat van 6 leden benoemd in Doetinchem, onder hen Peter Burgemeister. Hij heeft zitting tot en met 1798.
En wat hiervan te denken?
In het Rechterlijk Archief van de Stad en Heerlijkheid Borculo vinden we deze akte
Den 8 october 1782 [..] heeft Peter Burgemeister [..] als medestander van het monopolium der gebrande wateren over het district van Lochem voor hem selvs en namens zijne mede consorten voor een boete van twee hondert gold guldens met alle de kosten van dien peindinge gedaan op alle de ongereede goederen van Jenneken Stomps tapperse in Rekken.
Het betekent zo veel dat Peter lid is van en optreedt namens een consortium dat het monopolie bezit op (het stoken van) sterke drank. Het consortium legt beslag op goederen van Jenneken Stomps, waarschijnlijk vanwege achterstallige betaling voor geleverde drank.
In 1750/1751 worden meerdere leden van de familie Stomps veroordeeld vanwege hun betrokkenheid bij mishandeling. Geen familie waarmee je ruzie moet krijgen dus. En dat ligt bij in-beslagname wel voor de hand.
De tapperij van Jenneken stond bij het Muelenvonder, ofwel Stompsbrug, aan de rand van Rekken. De tapperij is volgens info-rekken.nl vernoemd naar Stadhouder Willem V en werd vanaf 1791 voortaan 'De Prins' genoemd. Tja, .. hoe moet ik dat zien in het licht dat Peter Burgemeister deze tijd overtuigd patriot bleek te zijn?
Bron
Boogman, J.C. en S. Oosterhaven. 1986. De geschiedenis van Doetinchem. De Walburg Pers, Zutphen. H9 en H10.
Westrate, H.A. Gelderland in den Patriottentijd. 1903. Arnhem. Proefschrift Universiteit Utrecht.
Meer patriotten
1796
Peter was niet de enige patriot binnen mijn familie. Er waren er meer, zoals:
Net als Peter heeft Arent Jan ook zitting genomen in het nieuwe gemeentebestuur, maar dan van Kampen.
Van de gebroerders Bessem moet Hendrik Jan het meest gedreven zijn geweest.
Niet minder dan 52 Zutphense patriotten waren in 1786 en 1787 [..] naar Hattem, Utrecht en Deventer vertrokken ten einde 'aldaar [..] in krijgsdienst te gaan en, onder voorwendsel van quasie die steden helpen defenderen, tegen de Heeren Staaten [..] de wapens op te vatten'.
Hij wordt voor vier jaar uit de stad Zutphen verbannen, terwijl zijn broer Jan niet genoemd wordt. Hendrik Jan zou 'in dienst [..] treeden met oogmerk om, onder den schijn van bescherming dier stad, onrust te queeken'. Hendrik Jan zag het anders, hij streed voor een eerlijke en meer gelijkwaardige wereld.
Bron
Gelre. Vereeniging tot beoefening van Geldersche Geschiedenis, oudheidkunde en recht. 1954. Bijdragen en Mededelingen. Deel LIV. Uitgever:S. Gouda Quint - D. Brouwer en zn, Arnhem.